ECLI:NL:HR:1996:AA1755
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- M. Beukenhorst
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X BV i.o. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 15 december 1995 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting over het tijdvak 1993, waarbij een bedrag van f 166.314,-- was opgelegd. De belanghebbende, X BV i.o., werd in eerste instantie door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen deze aanslag. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat op 23 juni 1995 de uitspraak van de Inspecteur bevestigde en het verzet van de belanghebbende ongegrond verklaarde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep werd door de Staatssecretaris van Financiën verweer gevoerd. De belanghebbende stelde dat zij door een bespreking op 1 juni 1994 met de Ontvanger en de Rijksadvocaat, en de bevestiging van gemaakte afspraken door de Ontvanger bij brief van 2 juni 1994, het vertrouwen had gekregen dat haar bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk verklaard zou worden wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende, zoals in het oordeel van het Hof ligt besloten, niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen aan de mededelingen van de belastingdienst, aangezien deze plaatsvonden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van bezwaar.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende falen, omdat de aard van de bezwaartermijn meebrengt dat deze strikt in acht moet worden genomen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep. Dit arrest is op 20 november 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma en op die datum in het openbaar uitgesproken.