ECLI:NL:HR:1996:AA1755

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31827
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X BV i.o. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 15 december 1995 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting over het tijdvak 1993, waarbij een bedrag van f 166.314,-- was opgelegd. De belanghebbende, X BV i.o., werd in eerste instantie door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen deze aanslag. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat op 23 juni 1995 de uitspraak van de Inspecteur bevestigde en het verzet van de belanghebbende ongegrond verklaarde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep werd door de Staatssecretaris van Financiën verweer gevoerd. De belanghebbende stelde dat zij door een bespreking op 1 juni 1994 met de Ontvanger en de Rijksadvocaat, en de bevestiging van gemaakte afspraken door de Ontvanger bij brief van 2 juni 1994, het vertrouwen had gekregen dat haar bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk verklaard zou worden wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende, zoals in het oordeel van het Hof ligt besloten, niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen aan de mededelingen van de belastingdienst, aangezien deze plaatsvonden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van bezwaar.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende falen, omdat de aard van de bezwaartermijn meebrengt dat deze strikt in acht moet worden genomen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep. Dit arrest is op 20 november 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X BV i.o. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 december 1995 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende na te melden aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1993 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van f 166.314,--. In het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is belanghebbende bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 23 juni 1995 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer het beroep ongegrond verklaard. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten Belanghebbende stelt dat door de bespreking op 1 juni 1994 met de Ontvanger en de Rijksadvocaat en de bevestiging van de toen gemaakte afspraken door de Ontvanger bij brief van 2 juni 1994 bij haar het vertrouwen is gewekt dat het vervolgens door haar ingediende bezwaarschrift niet wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Aan mededelingen of toezeggingen door of namens de belastingdienst tijdens de bedoelde bespreking die - volgens de in cassatie niet bestreden vaststelling van het Hof - plaats had na het verstrijken van de termijn voor het instellen van bezwaar kan belanghebbende echter, zoals in het oordeel van het Hof ligt besloten, niet het in rechte te beschermen vertrouwen hebben ontleend dat die reeds verstreken bezwaartermijn opnieuw zou gaan lopen. Immers, de van een andere opvatting uitgaande klachten miskennen dat de aard van die termijn, welke meebrengt dat deze op straffe van niet-ontvankelijk- verklaring in acht behoort te worden genomen, eraan in de weg staat dat de inspecteur van een beroep op overschrijding van die termijn afstand zou kunnen doen of de duur van de termijn zou kunnen wijzigen. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 20 november 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma en op die datum in het openbaar uitgesproken.