In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2017 een beschikking gegeven over het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam op 21 september 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor ernstige strafbare feiten, waaronder gewelddadige beroving en een gewapende woningoverval. De rechtbank had destijds de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, wat aanleiding gaf tot het verzoek van de verdachte om deze schorsing opnieuw te overwegen.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft het hof de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman, mr. E.G.S. Roethof, gehoord. De raadsman betoogde dat de enkele veroordeling van de verdachte onvoldoende was voor de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, verwijzend naar eerdere jurisprudentie. De advocaat-generaal daarentegen verzet zich tegen de schorsing, wijzend op de ernst van de feiten en het recidivegevaar.
Het hof heeft de belangen van de maatschappij en de verdachte afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de maatschappij zwaarder wegen. De justitiële documentatie van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten rechtvaardigen de voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft daarom het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, met de overweging dat de situatie sinds de eerdere schorsing is veranderd door de inhoudelijke behandeling van de zaak en de veroordeling van de verdachte.