In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van bijstandsfraude. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte haar hoofdverblijf niet had op het adres waar zij stond ingeschreven, wat leidde tot de onterecht ontvangen bijstandsuitkering. De verdachte had haar hoofdverblijf volgens het hof aan [adres 2] te Zwanenburg, waar zij haar kinderen verzorgde en haar dagelijkse leven leidde. Het hof oordeelde dat de verdachte had nagelaten dit adres aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI) te melden, wat haar verplichting was. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, maar het hof vernietigde deze straf en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheid en de begeleiding die zij ontvangt. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 227b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.