ECLI:NL:GHAMS:2016:1972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
15/00064
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en aftrek kosten eigen woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2011 werd gehandhaafd. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.504. Belanghebbende stelde dat de koopwoning op het adres [adres 3] haar centrale levensplaats vormde en dat zij recht had op aftrek van kosten eigen woning. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de koopwoning als eigen woning kwalificeerde, en dat zij geen recht had op aftrek van de kosten eigen woning. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarbij het Hof oordeelde dat de koopwoning niet als eigen woning kon worden aangemerkt, omdat belanghebbende in 2011 op het adres [adres 1] stond ingeschreven en daar haar centrale levensplaats had. Het Hof concludeerde dat de kosten voor de showroomkeuken niet voor aftrek in aanmerking kwamen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat deze kosten verband hielden met haar functiebeperking. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 15/00064
17 mei 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/1350 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
(gemachtigden L.J. Keizer en M.L.M. Wassenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.504.
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 25 februari 2014, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 6 januari 2015 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 februari 2015, en nader aangevuld bij brief van 31 maart 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Daarbij zijn verschenen belanghebbende en de gemachtigden voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is geboren in 1956 en ongehuwd. Zij heeft een lengte van 1.30 meter, afwijkingen aan haar voeten en longafwijkingen.
Volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) is zij vanaf 5 april 2006 ingeschreven op het adres [adres 1] en woonde zij in de periode 29 mei 1995 tot 5 april 2002 op het adres [adres 2] .
2. Eiseres heeft in januari 2002 met haar zoon [zoon] (hierna ook: de zoon) een koop-/aanneemovereenkomst afgesloten met betrekking tot de bouw van een woning op het adres [adres 3] . Bij notariële akte van levering van 18 april 2002 zijn eiseres en haar zoon onverdeeld eigenaar geworden van de grond en de te bouwen woning.
De financiering is geschied middels een gezamenlijke aflossingsvrije hypothecaire lening van € 158.823.
3. Blijkens de gegevens van de GBA staat de zoon van 2 april 2007 tot en met 9 december 2013 ingeschreven op het adres [adres 3] .
4. Eiseres heeft aangifte over 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.504. In deze aangifte heeft zij € 16.125 aan loon vermeld en een bedrag aan kosten eigen woning ( [adres 3] ) van € 3.621 in aftrek gebracht.
5. In bezwaar heeft eiseres een nieuwe aangifte 2011 ingediend, naar een belastbaar inkomen van € 975. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Loon: € 16.125
Af: eigen woning ( [adres 3] ):
- eigenwoningrente € 7.299
- eigenwoning forfait € 462 -/-
Totaal € 6.837 -/-
Af: uitgaven voor specifieke zorgkosten:
- Woningaanpassing € 6.047
- Bij: verhoging 40% € 2.419
- Af: drempel € 153 -/-
Totaal € 8.313 -/-
6. Ter onderbouwing van de kosten voor de woningaanpassing van € 6.047 heeft eiseres nota’s overgelegd, waaronder een nota voor een showroomkeuken ten bedrage van
€ 3.624. Eiseres heeft de verbouwing in 2011 van de woning aan de [adres 3] als volgt beschreven:
“Op de begane grond zijn de muren afgebroken van de bergingskast. In de bergingskast en een deel van de gang is een wc en douche gemaakt. De woonkamer is in tweeën gedeeld. De helft van de woonkamer is slaapkamer en in de helft ervan is een keuken gebouwd. Verder zijn de vloer en gang van de muren betegeld.”
7. Aan eiseres zijn in het verleden in verband met de verhuizing naar de [adres 2] in 1995 en de verhuizing naar de [adres 1] in april 2006 verhuiskostenvergoedingen verstrekt. Deze vergoedingen zijn gebaseerd op het op het advies van de keuringsarts van de GG&GD te Amsterdam , waarbij als voorwaarde is gesteld dat de nieuwe woning gelijkvloers moet zijn dan wel gelegen op de begane grond. Deze vergoeding wordt alleen verstrekt als de nieuwe woning bestemd is voor permanente bewoning.
8. Tot de dossierstukken behoort een Verhuurdersverklaring d.d. 30 maart 2006 betreffende de [adres 1] waarop staat vermeld dat de woning met ingang van 27 maart 2006 aan eiseres is verhuurd.
Voorts is een ‘Verzoek om uitbetaling van de bijdrage’ op 29 maart 2006 ondertekend door eiseres overgelegd, waarop zij heeft aangegeven dat zij de woning [adres 1] zelfstandig gaat bewonen.”
2.2.
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit. De woning op het adres [adres 3] (zie onder 2 van de rechtbankuitspraak) zal in het hiernavolgende ook worden aangeduid als “de koopwoning”.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inspecteur de aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het geschil betreft allereerst het antwoord op de vraag of de koopwoning als eigen woning van belanghebbende in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 moet worden gekwalificeerd (met als gevolg dat renten en kosten ter zake van de geldlening aftrekbaar zijn ingevolge artikel 3.110 in verbinding met artikel 3.120 van de Wet IB 2001).
Voorts is in geschil in hoeverre belanghebbende aftrek toekomt terzake van de ‘woningaanpassing’ als bedoeld onder 5 en 6 van de rechtbankuitspraak. Het geschil beperkt zich blijkens de gedingstukken tot op de vraag of de uitgaven met betrekking tot de aanschaf van de showroomkeuken (zie rechtbankuitspraak onder 6) als ‘uitgaven voor specifieke zorgkosten’ ex artikel 6.17 van de Wet IB 2001 aftrekbaar zijn.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“13. Artikel 3.110 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning (…) verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.”
Artikel 3.120 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:
a. de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld;
(…)”
In artikel 3.111 van de Wet IB 2001 wordt het begrip eigen woning gedefinieerd. In het eerste lid staat onder meer als voorwaarde dat de woning de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.
Artikel 6.1 van de Wet IB 2001 luidt - voor zover van belang - als volgt:
”1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en (…)
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(…) d. buitengewone uitgaven (afdeling 6.5); (…)”
Ingevolge artikel 6.16, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 zijn buitengewone uitgaven onder meer de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige.
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 komen voor aftrek in aanmerking de met ziekte en invaliditeit verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
In het tweede lid is bepaald dat als hulpmiddel mede wordt aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen ter zake waarvan uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen.
Bovengenoemde delegatiebepaling is uitgewerkt in artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) welk artikel voor zover van belang luidt als volgt:
“Tot de andere hulpmiddelen, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 6.16, onderdelen a en g, van de wet, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;
b. (…)”
14. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die een aftrekpost claimt, de bewijslast rust aannemelijk te maken dat zij aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat haar centrale levensplaats in 2011 in [plaats 1] was gelegen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer gewezen op frequente pinbetalingen in [plaats 1] met een bankpas met haar rekeningnummer. Blijkens een overzicht van pinbetalingen van de rekening van eiseres werd in 2013 wekelijks met de trein gereisd van Amsterdam naar [plaats 1] en werd vervolgens in korte tijd in drie winkels gepind. Deze betalingen zijn alle afkomstig van hetzelfde pasnummer. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de situatie van eiseres in 2011 niet anders was dan die in 2013, dat zij niet in staat was met het openbaar vervoer te reizen en dat de zoon van haar bankpas gebruik maakte om boodschappen te doen. De overgelegde pinbetalingen bieden derhalve geen enkele ondersteuning voor de stelling van eiseres dat zij zich regelmatig in [plaats 1] ophield.
Wel blijkt uit stukken van de Dienst Wonen van de gemeente Amsterdam dat eiseres de woning aan de [adres 1] vanaf april 2006 heeft gehuurd. Voor de verhuizing naar deze woning heeft zij een verhuisvergoeding gekregen die alleen wordt verstrekt als de woning bestemd is voor permanente bewoning. Eiseres heeft een verhuurdersverklaring getekend waarin is opgenomen dat zij de woning zelfstandig gaat bewonen.
Verder acht de rechtbank opmerkelijk dat de artsen van eiseres allen in Amsterdam zijn gevestigd, terwijl eiseres minder mobiel is. Vooral met betrekking tot de huisarts wekt dit bevreemding aangezien een huisarts alleen patiënten binnen een bepaald postcodegebied in zijn praktijk mag hebben, zodat niet aannemelijk is dat een huisarts in Amsterdam een patiënte in [plaats 1] heeft.
Voorts is van belang dat eiseres het adres [adres 1] ook als correspondentieadres gebruikt. Het enkele feit dat correspondentie in verband met de internet- en televisieaansluiting in [plaats 1] - welke aansluitingen ook door de zoon worden gebruikt - wel via het adres in [plaats 1] loopt, doet daar niet aan af.
Ook wordt nog in aanmerking genomen dat eiseres het gehele jaar 2011 stond ingeschreven op het adres [adres 1] en nimmer op het adres [adres 3] ingeschreven heeft gestaan. Eiseres heeft hiervoor als verklaring gegeven dat zij alleen door een inschrijving in Amsterdam recht had op een parkeervergunning. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiseres woonruimte heeft gehuurd louter om aanspraak te kunnen maken op een parkeervergunning.
Op grond van al voormelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de woning aan de [adres 3] voor eiseres in het jaar 2011 als hoofdverblijf diende. Nu deze woning niet kwalificeert als eigen woning, heeft eiseres geen recht op aftrek kosten eigen woning met betrekking tot dit pand.
Kosten woningaanpassing
16. Eiseres claimt een aftrek van € 6.047 wegens kosten voor de woningaanpassing.
Door verweerder wordt niet langer bestreden dat sprake is van een functiebeperking en dat de aanpassingen op medisch voorschrift zijn gedaan.
Verweerder neemt in beroep het standpunt in dat de kosten voor de showroomkeuken geen verband houden met de handicaps van eiseres zodat deze van aftrek zijn uitgesloten. De overige verbouwingskosten van € 2.423 (€ 6.047 -/ € 3.624) merkt verweerder aan als aftrekbare kosten in verband met woningaanpassing.
De rechtbank overweegt dat eiseres geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat de aangeschafte showroomkeuken op enigerlei wijze is aangepast ten behoeve van de lengte van eiseres. Ter zitting is in dit verband aangegeven dat ook de zoon gebruikt maakt van de keuken. De rechtbank oordeelt daarom dat de kosten van de keuken niet zijn ingegeven door de handicaps van eiseres en zodoende niet voor aftrek in aanmerking komen. De kosten voor woningaanpassing zijn daarom in ieder geval niet voor een hoger bedrag aftrekbaar dan verweerder in beroep heeft toegestaan.
Dat betekent dat eiseres recht heeft op een bedrag aan aftrek specifieke zorgkosten van
€ 3.240 (€ 2.423 + verhoging van 40% (€ 970) = € 3.393 -/- drempel van € 153).
Verweerder beroept zich in dit verband terecht op interne compensatie omdat bij de aanslagregeling ten onrechte een aftrek eigen woning van € 3.621 is toegekend welke aftrek in bezwaar niet kon worden gecorrigeerd.
De rechtbank overweegt dat de aftrek kosten eigen woning inderdaad ten onrechte bij de aanslagregeling is toegekend, zonder dat verweerder toen op dit punt een expliciet standpunt heeft ingenomen. De toepassing van interne compensatie leidt tot een verzamelinkomen van € 12.885. Nu dat hoger is dan het bij aanslag vastgestelde verzamelinkomen van € 12.504, is het beroep ongegrond.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

Rentekosten
5.1.
De voorliggende vraag is of de koopwoning voor belanghebbende als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 kan worden gekwalificeerd met als gevolg dat renten en kosten ter zake van de geldlening aftrekbaar zijn ingevolge artikel 3.110 in verbinding met artikel 3.120 van de Wet IB 2001.
Ingevolge artikel 3.111, lid 1, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 wordt, voor zover te dezen van belang, verstaan onder eigen woning: een gebouw, of een gedeelte van een gebouw, voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering hen grotendeels aangaat.
5.2.
Uit de parlementaire behandeling van deze bepaling, wordt met de terminologie
'anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan'gedoeld op een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt voorts dat met de term '
hoofdverblijf'tot uitdrukking is gebracht dat slechts één woning voor de belastingplichtige als eigen woning kan worden aangemerkt (Kamerstukken II 1988/99, 26 727, nr. 3, blz. 144). Indien een woning de belastingplichtige weliswaar krachtens eigendom ter beschikking staat, maar de woning niet zijn hoofdverblijf is, valt de woning onder het regime van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001 ('box III').
5.3.
Het hoofdverblijf van de belastingplichtige is synoniem voor zijn centrale levensplaats (Kamerstukken II 1988/99, 26 727, nr. 3, blz. 144). Waar de belastingplichtige zijn centrale levensplaats heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (analoog aan artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Het gaat daarbij kortgezegd om het antwoord op de vraag waar zich het middelpunt van de persoonlijke en economische belangen van de belastingplichtige bevindt.
5.4.
Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, aannemelijk te maken waaruit volgt dat het middelpunt van haar persoonlijke en economische belangen zich in het onderhavige jaar op het adres van de koopwoning bevond.
5.5.
Belanghebbende stond in het onderhavige jaar (2011) ingeschreven op het adres [adres 1] (ook thans staat zij nog ingeschreven op dit adres in Amsterdam ). Zij heeft deze woning aan de [adres 1] vanaf april 2006 gehuurd. Voor de verhuizing naar deze woning heeft belanghebbende van de Gemeente Amsterdam in 2006 een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten (hierna: verhuisvergoeding) gekregen. Ingevolge de tot de gedingstukken behorende beschikking woonvoorziening gehandicapten van de Gemeente Amsterdam bedroeg deze verhuisvergoeding € 2.496. Als voorwaarde voor de verhuisvergoeding is opgenomen dat het dient te gaan om permanente bewoning. In een verzoek tot uitbetaling van de verhuisvergoeding heeft belanghebbende verklaard dat zij de woning zelfstandig gaat bewonen. Belanghebbende heeft voor het adres [adres 1] een (gehandicapten)parkeervergunning aangevraagd en gekregen van de Gemeente Amsterdam (deze is ook thans nog in haar bezit); zij heeft de beschikking over een [merk] in 2011 waarmee ze, zoals zij desgevraagd ter zitting van het Hof heeft verklaard, zich verplaatst teneinde haar boodschappen etc. te doen. Zij heeft voorts ter zitting van het Hof verklaard geen professionele verpleging aan huis nodig te hebben (gehad). Verder, zoals ook ter zitting van Het Hof door belanghebbende bevestigd, bevinden de bij belanghebbende betrokken artsen (welke door belanghebbende veelvuldig worden bezocht) zich in Amsterdam . Belanghebbende gebruikt het adres in Amsterdam voorts (ook) als correspondentieadres.
5.6.
De inspecteur stelt dat de in 5.5. genoemde omstandigheden leiden tot de conclusie dat de centrale levensplaats van belanghebbende zich in Amsterdam bevond.
5.7.
Belanghebbende heeft hier tegenin gebracht dat frequente pinbetalingen in [plaats 1] werden gedaan met een bankpas met haar rekeningnummer, dat (ook) het adres van de koopwoning als correspondentieadres werd gebruikt, en gewezen op lidmaatschappen in [plaats 1] . Naar het oordeel van het Hof vormt hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende om aannemelijk te maken dat de koopwoning haar centrale levensplaats vormde. Ook de verklaring van belanghebbende op de zitting van het Hof dat zij gemiddeld zo’n drie dagen per week in Amsterdam (alwaar familie haar helpt) en vier dagen per week in [plaats 1] verblijft, en dat dit verblijf in [plaats 1] in de zomer nog veelvuldiger is, acht het Hof onvoldoende.
5.8.
Alsdan is de conclusie dat de koopwoning niet kwalificeert als eigen woning voor belanghebbende en zij uit dien hoofde geen recht heeft op aftrek kosten eigen woning met betrekking tot dit pand. Derhalve heeft de inspecteur ten onrechte een bedrag aan ‘kosten eigen woning’ van € 3.621 (zie rechtbankuitspraak onder 4,) in aftrek toegelaten.
Kosten aanschaf showroomkeuken
5.9.
Het door de rechtbank onder 13 geformuleerde toetskader inzake de persoonsgebonden aftrek neemt het hof niet over. Als toetskader hanteert het Hof:
“Artikel 6.1 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en (...)
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(...)
d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5);”
Het begrip uitgaven voor specifieke zorgkosten is nader uitgewerkt in artikel 6.17 (afdeling 6.5) van de Wet IB 2001.
Dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
(…)
d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
(…)
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn geweest. Hiertoe worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;”
5.10.1.Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanschaf van de keuken haar in staat stelt tot het verrichten van normale lichaamsfuncties waartoe zij zonder die aanschaf niet in staat zou zijn geweest, noch dat de aanschaf van die keuken vanwege belanghebbendes functiebeperking op medisch voorschrift is geschied. Belanghebbende heeft in haar hoger beroepschrift weliswaar aangekondigd dat zij nadere stukken zal indienen op dit punt maar heeft dit (uiteindelijk) nagelaten. Onweersproken is dat de zoon gebruikt maakt van de keuken.
5.10.2.
Met de rechtbank is het Hof dan ook van oordeel dat de kosten van de showroomkeuken niet voor aftrek in aanmerking komen; de uitgaven terzake van de woningaanpassing zijn derhalve niet voor een hoger bedrag als ‘uitgaven voor specifieke zorgkosten’ aftrekbaar dan de inspecteur in beroep in aanmerking heeft genomen, zijnde € 3.240 (zie rechtbankuitspraak onder 16).
Interne compensatie
5.11.
De rechtbank heeft in haar overweging 16 met betrekking tot het beroep van de inspecteur op interne compensatie op goede gronden een juiste beslissing genomen, die het Hof overneemt en tot de zijne maakt. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuw of ander licht geworpen op hetgeen terzake in die rechtsoverweging aan de orde is gesteld.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, P.F. Goes en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 17 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.
Door verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.