ECLI:NL:GHAMS:2017:3793

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
200.177.658/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst en verjaringstermijn in effectenleasezaak

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een leaseovereenkomst tussen [appellant] en Dexia Nederland B.V. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter de vorderingen van Dexia heeft toegewezen. De appellant stelt dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd door zijn echtgenote, die geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging is verstreken, maar de appellant betwist dit. Hij beroept zich op de stuitende werking van een collectieve procedure die in 2003 is gestart, waaruit blijkt dat de verjaringstermijn is gestuit. Het hof oordeelt dat de grief van de appellant slaagt, omdat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat de stuitende werking van een collectieve vordering zich uitstrekt tot individuele vorderingen. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en verklaart voor recht dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd. Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant heeft betaald op basis van de leaseovereenkomst, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt Dexia veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.177.658/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 3102095 DX EXPL 14-259
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 september 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 september 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 16 juli 2015, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen van 12 februari 2015 (hierna: het tussenvonnis) en 16 juli 2015 (hierna: het eindvonnis) zal vernietigen en zal verklaren voor recht dat de onderhavige leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd en Dexia’s vorderingen zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis onder 1.1 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure op grond van art. 96 Rv, waarbij partijen zich het recht van hoger beroep hebben voorbehouden, ziet op de leaseovereenkomst die [appellant] op 20 april 2000 met (een rechtsvoorgangster van) Dexia (hierna: de leaseovereenkomst) is aangegaan (en de verlenging daarvan). De echtgenote van [appellant] heeft bij brief van 12 oktober 2004, welke door Dexia is ontvangen op 14 oktober 2004, de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [appellant] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. De echtgenote van [appellant] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Voor zover [appellant] in zijn grief 2 omtrent het voorgaande een ander standpunt heeft verdedigd gaat dat betoog niet op. Het hof wijst in dat verband op het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1866).
Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft bij de waardering van de in het getuigenverhoor afgelegde verklaringen ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan onder meer het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en heeft geoordeeld dat [appellant] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet heeft weerlegd en dat Dexia is geslaagd in haar bewijs. In het bestreden eindvonnis is het door Dexia in reconventie gevorderde bedrag van € 704,78 toegewezen.
3.6
Met grief 1 betoogt [appellant] dat de kantonrechter in het eindvonnis onder 1.3 heeft miskend dat de lopende verjaringstermijn tot vernietiging van de leaseovereenkomst is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de collectieve procedure van de stichting Eegalease en de Consumentenbond. [appellant] verwijst in dat verband naar het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018).
3.7
De grief slaagt. De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 9 oktober 2015 (onder meer) dat de stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW. Een dergelijke buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft bovendien te gelden als een nieuwe eis in de zin van art. 3:316 lid 2 BW. Ten slotte besliste de Hoge Raad dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
3.8
Vast staat dat de onderhavige overeenkomst is gesloten op 20 april 2000 en dat bij brief van 12 oktober 2004 een beroep is gedaan op de nietigheid van de leaseovereenkomst in verband met het bepaalde in art. 1:88 lid 1 BW. Nu de collectieve procedure voor de toepassing van art. 3:316 lid 2 BW geacht moet worden te zijn geëindigd met de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst op 25 januari 2007 (zie 3.1), diende tot behoud van de stuitende werking van de collectieve procedure uiterlijk op 25 juli 2007 een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de overeenkomst te worden uitgebracht (zie ook HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Dat betekent dat met de brief van 12 oktober 2004 tijdig de nietigheid van de overeenkomst is ingeroepen.
3.9
De beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 biedt geen ruimte voor de redenering van Dexia dat de Stichting Eegalease en de Consumentenbond in de overeenkomst van 23 juni 2005 afstand hebben gedaan van de mogelijkheid tot stuiting van de verjaring en de daaraan verbonden conclusie dat de dagvaarding van 13 maart 2003 de verjaring niet stuit (zie ECLI:NL:GHAMS:2016:2291 en het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017).
3.1
Gelet op het slagen van grief 1 zullen de bestreden vonnissen worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen van [appellant] alsnog toewijzen. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal worden bepaald op 14 dagen na ontvangst van de vernietigingsbrief op 14 oktober 2004, derhalve met ingang van 28 oktober 2004.
3.11
De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomst WinstVerDriedubbelaar met het contractnummer [nummer] (inclusief verlenging) rechtsgeldig op grond van art. 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door hem aan Dexia op grond van deze overeenkomsten is voldaan, verminderd met hetgeen hij op grond van de overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 28 oktober 2004 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 405,19 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de vorderingen van Dexia.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 september 2017.