In deze zaak gaat het om de vernietiging van een leaseovereenkomst tussen [appellant] en Dexia Nederland B.V. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter de vorderingen van Dexia heeft toegewezen. De appellant stelt dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd door zijn echtgenote, die geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging is verstreken, maar de appellant betwist dit. Hij beroept zich op de stuitende werking van een collectieve procedure die in 2003 is gestart, waaruit blijkt dat de verjaringstermijn is gestuit. Het hof oordeelt dat de grief van de appellant slaagt, omdat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat de stuitende werking van een collectieve vordering zich uitstrekt tot individuele vorderingen. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en verklaart voor recht dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd. Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant heeft betaald op basis van de leaseovereenkomst, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt Dexia veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.