In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de vernietiging van een effectenleaseovereenkomst tussen de appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant had in 2000 een leaseovereenkomst afgesloten, maar zijn vrouw had in 2005 verklaard deze overeenkomst te willen vernietigen op grond van artikel 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Dexia stelde dat de vernietigingsbevoegdheid was verjaard, maar de appellant betoogde dat de verjaring was gestuit door een collectieve actie van de Stichting Eegalease en de Consumentenbond, die in 2003 was gestart. Het hof had eerder prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld over de stuitende werking van collectieve vorderingen en de Hoge Raad had deze vragen op 9 oktober 2015 beantwoord. De centrale vraag was of de stuitende werking van een collectieve vordering zich ook uitstrekt tot de verjaring van de buitengerechtelijke vernietiging van rechtshandelingen. De Hoge Raad bevestigde dit en oordeelde dat de vernietigingsverklaring tijdig was uitgebracht. Het hof concludeerde dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was vernietigd en dat Dexia verplicht was om de betaalde bedragen terug te betalen, inclusief wettelijke rente. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.