2.1.Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
2.2.De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast inzake de juistheid van de aan de onroerende zaak toegekende waarde ligt bij verweerder. In het door verweerder overgelegde taxatierapport van 14 augustus 2014 is de WOZ-waarde op twee wijzen getoetst. In de eerste plaats uitgaande van transactiecijfers van agrarisch grasland en de waarde van de opstal. In de tweede plaats uitgaande van de grondwaarde van recreatie eilanden.
3. De taxateur van verweerder heeft ter onderbouwing van de grondprijzen van agrarisch grasland referentieobjecten aangedragen. [plaats 1] , [adres 3] , in 2011 verkocht voor € 20,15 per m2 en [plaats 1] , [adres 4] , in 2011 verkocht voor € 19,68 per m2. Ter onderbouwing van de grondprijzen van recreatie eilanden zijn als referentieobjecten aangedragen [plaats 2] [adres 5] , in 2013 verkocht voor € 30,58 per m2 en [plaats 2] [adres 5] , in 2013 verkocht voor € 35,48 per m2 en [plaats 2] [adres 5] , in 2013 verkocht voor €36,04 per m2. Uitgaande van de algemeen bekend zijnde transactiecijfers is een vierkante meterprijs van circa € 25 p/m2 voor recreatiegrond niet al te hoog, aldus verweerder.
4. Eiseres voert aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Niet duidelijk is op basis van welke gegevens verweerder tot een WOZ-waarde van € 25,- p/m2 voor de grond is gekomen. Eiseres heeft – aan de hand van voorbeelden - aangevoerd dat de gemiddelde vierkante meterprijs van grasland tussen de drie en zeven euro ligt. Eiseres stelt dat de referentieobjecten niet kunnen worden vergeleken met de onroerende zaken. Het perceel [adres 4] , dat is gebruikt als onderbouwing van de agrarische grondprijzen, is geen vergelijkbaar object, omdat dit object een voormalig landgoed betreft en er gedeeltelijk de bestemming wonen op rust. Het object [adres 3] is volgens eiseres niet vergelijkbaar omdat het binnenkort bebouwd zal worden. De recreatie eilanden, die zijn gebruikt als onderbouwing van de grondprijzen zijn evenmin vergelijkbare objecten. Op een dergelijk eiland is sprake van optimale privacy. Van de in geding zijnde percelen die gelegen zijn achter een erf mag volgens eiseres na zonsondergang geen gebruik meer gemaakt worden.
5. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 3 april 2015 voor wat betreft het perceel [adres 3] , op het standpunt gesteld dat er geen enkel plan of voorbereiding tot wijziging van het bestemmingsplan ligt. Daarnaast ligt dit stuk grasland een stuk verder van [woonplaats] af waardoor de waarde hiervan over het algemeen als lager wordt ingeschat. Voor wat betreft het perceel [adres 4] heeft verweerder zich op standpunt gesteld dat sprake is van een natuurschoonlandgoed met uitgebreide voorschriften wat betreft instandhouding en uiterlijk. Daarnaast zijn er volgens verweerder extra gebruiksbelemmerende omstandigheden. Op het perceel mag één woning met bijgebouwen worden gerealiseerd. Deze transactie geeft eerder een absolute ondergrens aan voor een grote oppervlakte aan grasland/grond met beperkte gebruiksmogelijkheden. Verweerder heeft nog als referentie-object toegevoegd [plaats 1] , [adres 4] , [adres 6] op 1 januari 2014 verkocht voor € 20,77 per m2.
6. Eiseres heeft zich in haar reactie van 8 juli 2015 op het standpunt gesteld dat het perceel [adres 3] een strategisch gelegen perceel is waarvan reeds vanaf 2008 bekend is dat een deel hiervan een andere bestemming zal krijgen met een hogere waarde, zodat de daarvoor betaalde grondprijs niet representatief is voor de waarde van agrarisch grasland.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de waardebepaling niet onderbouwd met verkooprijzen van vergelijkbare percelen of andere bruikbare marktgegevens. De rechtbank stelt in dat verband allereerst vast dat in het door verweerder overgelegde taxatierapport niet de exacte transactiedatum van de verkopen van de referentie-objecten is vermeld zodat niet duidelijk is of deze verkopen representatief zijn. De grondprijs van het ter vergelijking opgevoerde perceel [adres 4] geeft naar het oordeel van de rechtbank geen goed inzicht geven in de aan de onderhavige percelen toe te kennen waarde. Het gaat daarbij immers om een natuurschoonlandgoed waarop gedeeltelijk de bestemming wonen rust. Ook de grondprijs van het perceel [adres 3] kan, gelet op hetgeen eiseres daarover heeft aangevoerd, niet dienen ter onderbouwing van de grondprijs van een agrarisch perceel. Het door verweerder aangedragen referentie-object [adres 6] , kan niet als onderbouwing van de grondprijs van agrarisch grasland dienen nu de transactiedatum niet ligt binnen één jaar van de waardepeildatum. Naar het oordeel van de rechtbank kan verder de grondprijs van de recreatie eilanden gelet op de andere bestemming daarvan niet dienen ter onderbouwing van de grondprijs van de onderhavige percelen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de in geding zijnde percelen voor 2013 niet te hoog is vastgesteld.
13. De rechtbank zal (…) beoordelen of eiseres de juistheid van de door haar voorgestane WOZ-waarde van de onroerende zaken [adres 1] van € 13.860,- en [adres 2] van € 15.692,- voor het belastingjaar 2013 aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft ter zitting van 19 maart 2015 een aantal aktes overgelegd ter zake van de levering van de percelen [adres 7] te [plaats 1] , Middenweg te [plaats 1] , [adres 9] te [plaats 3] en [adres 10] te [plaats 3] . Verder heeft eiseres een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam 3] , WOZ-taxateur, gedateerd 5 juni 2016. Uit dit taxatierapport blijkt dat de taxateur de gemiddelde grondwaarde van tuincomplexen heeft vastgesteld op € 1,54 p/m2. Deze waarde heeft de taxateur onderbouwd met de WOZ-waarden die voor andere tuincomplexen in [woonplaats] per 1 januari 2012 is vastgesteld en de perceelgrootte en bestemming van deze percelen. Aan de hand van deze gemiddelde grondwaarde heeft [naam 3] de WOZ-waarde van de in geding zijnde percelen bepaald.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze waarde niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eiseres met de door haar ter zitting overgelegde leveringsaktes de grondprijs van agrarische percelen aannemelijk heeft willen maken heeft ze nagelaten aan de hand daarvan een waarde voor de in geding zijnde percelen te bepalen inclusief de daarop staande opstallen (tuinhuizen). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze opstallen bij de waardebepaling betrokken dienen te worden nu deze onderdeel van de eigendommen uitmaken. De rechtbank is verder van oordeel dat voor zover eiseres als onderbouwing van de grondprijs het taxatieraport van [naam 3] heeft willen hanteren, zij een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd, nu bij de bepaling van de WOZ-waarde van het object uitgegaan dient te worden van de waarde in het economische verkeer van referentie-objecten en niet van de WOZ-waarden van referentie-objecten. Bovendien geldt ook daarvoor dat eiseres de waarde van de opstallen niet bij de waardebepaling van de in geding zijnde percelen heeft betrokken. De rechtbank concludeert dat eiseres de juistheid van de door haar voorgestane waarden niet aannemelijk heeft gemaakt.
15. Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd gegevens aan te dragen op basis waarvan hun stellingen verifieerbaar zijn en de stukken van het geding ook overigens niet voldoende basis bieden voor een exacte(re) waardebepaling, stelt de rechtbank de waarde van de onroerende zaken met weging van al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd schattenderwijs vast. De waarde van de onroerende zaak [adres 1] voor het kalenderjaar 2013 wordt vastgesteld op € 180.000,- en de waarde van de onroerende zaak [adres 2] voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 203.800,-.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskostenvergoeding in beroep wordt vastgesteld op in totaal € 1965,25.
Daarvan is een bedrag van € 1225,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 490,-, en een wegingsfactor 1).
Wat betreft de door eiseres gevorderde verschotten, ziet de rechtbank aanleiding een vergoeding toe te kennen van € 275,25 zijnde de kosten van de door eiser in beroep overgelegde kadastrale akten.
Eiseres heeft verder gevraagd om vergoeding van de kosten van de door haar ingehuurde deskundige voor een bedrag van € 550,- (exclusief kosten van kadastrale uittreksels die in de vergoeding van de verschotten zijn inbegrepen). Eiseres heeft niet gespecificeerd hoeveel uren deze deskundige heeft besteed aan het rapport. De rechtbank gaat uit van 4 uur met een maximumtarief van € 116,09 per uur en komt afgerond op een bedrag van € 465,-.
De door eiseres gevraagde verletkosten en reis- en verblijfkosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze kosten zijn gemaakt door een partij of een belanghebbende voor het bijwonen van de behandeling van het beroep ter zitting. Nu eiseres niet ter zitting is verschenen maar zich heeft laten vertegenwoordigen door een professionele rechtsbijstandsverlener heeft eiseres geen verletkosten en reis- en verblijfkosten gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.”