In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herrekening van voorbelasting in het kader van de omzetbelasting, specifiek de vraag of de herrekening van de in aftrek gebrachte voorbelasting in één keer mag plaatsvinden, zoals de belanghebbende stelt, of dat dit in jaarlijkse termijnen moet gebeuren, zoals de inspecteur van de Belastingdienst aanvoert. De belanghebbende had in 2013 voor de bouw van appartementen voor verhuur een bedrag van € 113.802 aan voorbelasting in aftrek gebracht. Per 1 januari 2014 is de integratieheffing afgeschaft, wat leidde tot een herziening van de voorbelasting. De rechtbank oordeelde dat de herziening op basis van artikel 15, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting (Wet OB) in overeenstemming is met de Btw-richtlijn, terwijl de belanghebbende van mening is dat artikel 187 van de Btw-richtlijn een lex specialis bevat die een gespreide herziening voorschrijft. Het Hof oordeelt dat de wetgever binnen zijn regelruimte is gebleven en dat de regeling van artikel 15, lid 4 Wet OB niet in strijd is met de Btw-richtlijn. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.