ECLI:NL:HR:2020:1884
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- M.E. van Hilten
- E.N. Punt
- L.F. van Kalmthout
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Herziening van omzetbelasting bij ingebruikneming van onroerende zaken in overeenstemming met de BTW-richtlijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door Stichting Schoonzicht tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de herziening van omzetbelasting bij de ingebruikneming van onroerende zaken, specifiek in het kader van artikel 15, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad heeft de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 september 2020, ECLI:EU:C:2020:731, in aanmerking genomen, waarin werd vastgesteld dat de artikelen 184 tot en met 187 van de BTW-richtlijn 2006 niet in de weg staan aan een nationale regeling die een herzieningsstelsel voor investeringsgoederen omvat.
De Hoge Raad oordeelde dat de regeling in artikel 15, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting in overeenstemming is met de Europese richtlijn, ook voor investeringsgoederen. Dit betekent dat de ondernemer de oorspronkelijk voor verkregen goederen toegepaste aftrek kan herzien indien bij de ingebruikneming blijkt dat de aftrek niet overeenkomt met het werkelijke gebruik van het goed. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de Staatssecretaris faalt, en dat de regeling niet in strijd is met de BTW-richtlijn.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.