4.1.De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44). Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Daarbij staat het verweerder vrij de waarde te onderbouwen met nieuwe vergelijkingsobjecten.
6. Eiser stelt dat verweerder bij de waardevaststelling is uitgegaan van onjuiste objectkenmerken. Eiser voert daartoe aan dat de inhoud van de woning, het landhuis en de uitbreiding van de woning aan de achterzijde met 150 m³, ten onrechte is bepaald op 1.050 m³.
De rechtbank overweegt dat verweerder met betrekking tot de inhoud van de woning ter zitting een berekening met bouwtekening heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat de totale inhoud van de woning (afgerond) 1.175 m³ bedraagt. De rechtbank ziet mede in het licht van hetgeen eiser hierover heeft gesteld, geen reden aan deze berekening te twijfelen.
Verweerder gaat in het kader van de waardevaststelling voor het voorliggend belastingjaar, uit van een inhoud van 1.050 m³. De rechtbank volgt verweerder hierin.
Eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde waardematrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, geslaagd in zijn bewijslast. De in de waardematrix genoemde vergelijkingsobjecten zijn voldoende dicht bij de waardepeildatum verkocht en naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voldoende vergelijkbaar met de woning, zodat deze objecten, anders dan eiser van mening is, als uitgangspunt kunnen worden gebruikt voor de waardering van de woning. Dat er verschillen zijn in objectkenmerken maakt niet dat deze objecten niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat het voor de toepassing van de vergelijkingsmethode niet noodzakelijk is dat sprake is van identieke woningen. De verschillen met de woning dienen bij de vergelijking wel goed inzichtelijk te worden gemaakt. Tevens dient verweerder aannemelijk te maken dat met de verschillen voldoende rekening is gehouden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met behulp van de waardematrix de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft voorts aannemelijk gemaakt dat met de verschillen voldoende rekening is gehouden. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting een toelichting gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde kubieke- en vierkantemeterprijzen. Met deze kubieke- en vierkantemeterprijzen (die slechts een hulpmiddel zijn en op zich zelf niet ter beoordeling staan) heeft verweerder laten zien dat rekening is gehouden met de verschillen in omvang, ligging, kwaliteit en staat van onderhoud. Daarbij heeft verweerder tevens rekening gehouden met de afnemende meeropbrengst, oftewel het gegeven dat de waarde per kubieke- en vierkantemeter afneemt naarmate de inhoud dan wel het perceeloppervlakte groter is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten opzichte van de woning voor de vergelijkingsobjecten [adres 2] en [adres 3] ten onrechte is uitgegaan een betere staat van onderhoud en kwaliteit. De enkele stelling daartoe acht de rechtbank onvoldoende. Met uitzondering van het vergelijkingsobject [adres 4] heeft verweerder voor de woning en de vergelijkingsobjecten dezelfde grondstaffel toegepast. Voor [adres 4] heeft verweerder een grondstaffel gehanteerd waarbij is uitgegaan van hogere vierkantemeterprijzen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat dit object een breder perceel heeft dan de woning en de overige vergelijkingsobjecten en dat dit een meerwaarde geeft. Bovendien heeft verweerder in de waardematrix de aanwezige aan- en bijgebouwen benoemd en gewaardeerd. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af.
De rechtbank is van oordeel dat de waarde van de woning van € 550.000, zoals die door [Y] Advies is getaxeerd in verband met de wijziging van het bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid, in de onderhavige procedure niet kan worden gevolgd nu er verschillen zijn in de waarderingsgrondslagen tussen de Wet WOZ en de planschade. Bovendien ligt de waardepeildatum van deze planschadetaxatie (half juni 2009) te ver van de onderhavige waardepeildatum om bruikbaar te zijn voor de vastgestelde WOZ-waarde.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder - door de waarde te onderbouwen met de verkoopgegevens van [adres 2] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] , die ook onder het gewijzigde bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid vallen en die in 2011 dan wel 2012 en derhalve enkele jaren na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid zijn verkocht - voldoende rekening heeft gehouden met de mogelijke waardedrukkende invloed van het gewijzigde bestemmingsplan op de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2012. De invloed van het bestemmingsplan kan immers worden geacht te zijn verdisconteerd in de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten. Met de onderbouwing van de waarde met deze verkoopcijfers heeft verweerder dit aspect derhalve in de waarde betrokken.
Voor zover eiser van mening is dat de invloed van een bestemmingswijzing op de waarde van een onroerende zaak pas na drie tot vijf jaar zichtbaar wordt, overweegt de rechtbank dat een eventueel toekomstig waardeverminderend effect van het bestemmingsplan bij de vaststelling van de waarde van de woning op de onderhavige peildatum geen rol kan spelen. De verkoopcijfers van de hiervoor genoemde vergelijkingsobjecten leiden immers tot de conclusie dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2012 niet te hoog is vastgesteld. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat indien de voor toekomstige belastingjaren te hanteren vergelijkingsobjecten lagere verkoopcijfers zullen realiseren, dat zijn weerslag zal krijgen op de waarde van de woning voor latere jaren, die immers wordt afgeleid uit die verkoopcijfers.
11. Voor zover eiser stelt dat met de vastgestelde waarde geen rekening is gehouden met de gevolgen van de financiële crisis overweegt de rechtbank dat wanneer de huizenprijzen dalen, ook de gehanteerde vergelijkingsobjecten lagere verkoopcijfers zullen realiseren. Aangezien de WOZ-waarde is afgeleid uit de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, is een waardeontwikkeling op de woningmarkt dus wel degelijk van invloed op de WOZ-waarde van de woning.
12. Aan de in door eiser gemaakte analyse van vraagprijzen, vraagprijsontwikkeling en verkoopcijfers in de periode 2007 tot en met 2015 van de objecten [adres 7] en [adres 8] alsmede de verwijzing naar de waarde van het object [adres 9] en [adres 10] en [adres 11] - wat daar verder ook van zij – gaat de rechtbank, gelet op het waardebegrip zoals omschreven in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voorbij aangezien dient te worden uitgegaan van op of rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare objecten. Een vergelijking met WOZ-waarden is om dezelfde reden in dit kader evenmin relevant.
13. Voor zover eiser, onder verwijzing naar de verkoopcijfers van [adres 7] en [adres 12] , stelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld, overweegt de rechtbank dat deze objecten te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en reeds daarom niet bruikbaar zijn voor de waardering van de woning per de waardepeildatum 1 januari 2012.
14. De grieven die betrekking hebben op de door verweerder in het verleden opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen laat de rechtbank verder onbesproken aangezien deze aspecten buiten de grenzen van het onderhavige geschil vallen.
15. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld.
16. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”