ECLI:NL:HR:2007:AX0771
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Waardering van de eigen woning in het kader van de Successiewet 1956
In deze zaak gaat het om de waardering van een eigen woning in het kader van de Successiewet 1956. De belanghebbende ontving een aanslag in het recht van successie naar aanleiding van de verkrijging uit de nalatenschap van zijn vader, die op 5 augustus 2002 overleed. De aanslag was gebaseerd op een verkrijging van € 104.039, maar na bezwaar werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de verkrijging naar € 80.081. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de waarde van de eigen woning moet worden bepaald volgens het algemene waarderingsvoorschrift van artikel 21, lid 1 van de Successiewet 1956, dat stelt dat het verkregene in aanmerking wordt genomen naar de waarde die op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet heeft onderkend dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op de waarde in vrij opleverbare staat, en dat er geen aanleiding is om een waardedrukkend effect toe te kennen aan de omstandigheden van de zaak.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaart het beroep van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste waardering van onroerend goed in het kader van successiewetgeving en bevestigt de toepassing van de algemene waarderingsregels.