4.1.De rechtbank heeft in de onderdelen 9 t/m 28 van haar uitspraak het volgende overwogen:
“9. Ingevolge artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) dient, indien een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, een voordeel wegens privégebruik van die auto in aanmerking te worden genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
10. Voor de toepassing van artikel 13bis van de Wet LB 1964 en de daarop berustende bepalingen wordt ingevolge het vijfde lid van dat artikel onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. Niet in geschil is dat de bestelauto’s door aard of inrichting niet uitsluitend geschikt zijn voor goederenvervoer.
11. Artikel 13 bis, vierde lid, van de Wet LB 1964 bepaalt dat indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, het voordeel wordt gesteld op nihil. Artikel 21c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: UR LB 2001) bepaalt dat de rittenregistratie ten minste de volgende gegevens moet bevatten:
- merk, type en kenteken van de auto
- periode van terbeschikkingstelling van de auto
- per rit: datum, beginstand en eindstand van de kilometerteller, beginadres en eindadres, de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke en het karakter van de rit.
12. Bij de beoordeling of artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 van toepassing is dient eerst de vraag beantwoord te worden of de desbetreffende auto’s aan de werknemers ter beschikking zijn gesteld. In dat kader rust de bewijslast op verweerder. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1360) het volgende overwogen over de ter beschikking stelling een werknemer: “(…) Bij de beantwoording van die vraag is het Hof terecht ervan uitgegaan dat niet in elk geval waarin een werknemer een auto van zijn werkgever of van een met deze verbonden lichaam heeft bestuurd, gezegd kan worden dat die auto aan de werknemer ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 13bis, lid 1, van de Wet LB 1964. Zo is van een dergelijke terbeschikkingstelling geen sprake in een geval waarin een of meer werknemers die auto slechts besturen ter uitvoering van bepaalde opdrachten van de werkgever of een met deze verbonden lichaam om in diens belang personen of goederen te vervoeren, zodat de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij de werkgever of een met deze verbonden lichaam blijft berusten. (…)”
13. Verweerder dient aldus aannemelijk te maken dat de auto’s door de werknemers voor andere doeleinden werden gebruikt dan ter uitvoering van bepaalde opdrachten of om in het belang van eiseres personen of goederen te vervoeren.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat eiseres de auto’s aan de werknemers ter beschikking heeft gesteld. Onder terbeschikkingstelling van een auto wordt verstaan dat een werknemer voor kortere of langere tijd de feitelijke macht over een auto uitoefent. In dit geval hebben de chauffeurs tevens zijnde werknemers de auto aan het einde van de werkdag meegenomen naar het woonadres en daar geparkeerd. Niets belet de werknemers om, naast de zakelijke ritten, gebruik te maken van de auto. Zij hebben de beschikking over de sleutel en hebben voor en/of na het werk voldoende mogelijkheid om de auto te gebruiken voor privédoeleinden. Niet is gebleken dat eiseres de chauffeurs expliciet heeft verboden de auto te gebruiken voor privédoeleinden. De, achteraf opgestelde, verklaringen van drie werknemers doen daar niets aan af nu deze achteraf zijn opgesteld en niet duidelijk is of eiseres voorafgaand aan het gebruik van de auto’s de werknemers een verbod heeft opgelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij controle dan wel toezicht heeft gehouden op het gebruik van de auto’s. Dat eiseres toezicht houdt op het aantal gereden kilometers door de auto’s zelf (bedoeld wordt: de directeur van eiseres dan wel mevrouw [naam 3] ) te tanken, acht de rechtbank niet waarschijnlijk nu eiseres tevens heeft verklaard dat de chauffeurs vanaf het eigen woonadres, via de verblijfadressen van de collega’s, naar de plaats waar arbeid wordt verricht rijden en vice versa. Gesteld noch gebleken is dat de chauffeurs (dagelijks) naar het kantoor van eiseres rijden om te tanken. Verder hebben drie chauffeurs verklaard dat zij, nadat zij de tankpas bij het kantoor hebben opgehaald, de auto zelf tanken. Enige andere actie waaruit toezicht op het gebruik van de auto’s na werktijd blijkt, is niet aannemelijk gemaakt.
15. Het beroep van eiseres op het arrest van de Hoge Raad treft geen doel nu onderhavig geval zodanig afwijkt van de feiten en omstandigheden van de zaak waarover de Hoge Raad diende te oordelen dat niet geconcludeerd kan worden dat ook in onderhavig geval geen sprake is van een terbeschikkingstelling. In de zaak waar de Hoge Raad over heeft geoordeeld ging het om een hotel dat twee auto’s bezat. De auto’s werden door werknemers gebruikt voor het vervoer van hotelgasten van en naar de veerpont, het verzorgen van tochten met hotelgasten, verhuur aan hotelgasten en incidenteel voor het vervoer van medewerkers, die vergaderingen en dergelijke op het vasteland bezochten. De sleutels van de auto’s werden bewaard in een sleutelkastje en er werd niet bijgehouden wanneer de sleutels werden meegenomen. De werknemers beschikten over een eigen auto en woonden op loopafstand van het hotel. Al deze omstandigheden hebben bijgedragen aan het oordeel dat geen sprake is van terbeschikkingstelling. In onderhavig geval worden de auto’s ter uitvoering van bepaalde opdrachten van de werkgever gebruikt, maar na elke werkdag worden de auto’s bij de werknemers voor de deur geparkeerd en hebben de desbetreffende werknemers de mogelijkheid om de auto’s voor dan wel na de werkdag privé te gebruiken. Dat eiseres dit niet gewild of bedoeld heeft, is niet van belang.
16. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van terbeschikkingstelling van de auto’s rust op eiseres de last overtuigend aan te tonen dat de auto’s in het onderhavige jaar ieder voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. De wetgever heeft gekozen voor een zware vorm van bewijslast voor degene die wil voorkomen dat de bijtelling wegens privégebruik van toepassing is. Het enkel aannemelijk maken dat er 500 of minder privé kilometers gereden zijn is daartoe niet voldoende; de wetgever verlangt dat dit blijkt.
17. De rechtbank stelt voorop dat een rittenregistratie niet bij voorbaat dient te worden verworpen indien deze niet aan alle in overweging 11 aangehaalde vereisten van de UR LB 2001 voldoet. Een administratie in combinatie met andere bewijsmiddelen dient ten minste zodanig sluitend te zijn dat daaruit eenduidig kan worden afgeleid hoeveel kilometers er met de auto’s zakelijk en privé zijn gereden.
18. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast te doen blijken dat er met de auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden, omdat de door eiseres overgelegde rittenregistratie, door de wijze waarop eiseres deze heeft bijgehouden, niet betrouwbaar is. In het beroepschrift heeft eiseres verklaard dat de kilometeradministratie door mevrouw [naam 3] (deels) achteraf is gereconstrueerd aan de hand van de dagelijkse loongegevens (wie op welke dag werkte en waar de werknemers woonden). De zogenoemde omrijdkilometers zijn niet genoteerd dan wel niet in de kilometeradministratie verwerkt. Uit camerabeelden is gebleken dat de auto’s ook ’s nachts en in het weekend zijn gebruikt. De verklaring van eiseres dat de diensten bij de grootste opdrachtgever ook geregeld ’s nachts en in het weekend plaatsvinden, doet niets aan het oordeel van de rechtbank af. Het is immers niet alleen dat de auto’s ’s nachts en in het weekend zijn gebruikt, maar de auto’s zijn ook op onverklaarbare plaatsen gebruikt die geenszins op de route liggen naar de grootste opdrachtgever dan wel naar de verblijfadressen van de werknemers. Daarnaast heeft de grootste opdrachtgever in de verklaring aangegeven dat de eerste ploeg om 06.00 uur begint, hetgeen niet verklaart waarom ’s nachts met de auto’s gereden dient te worden.
Dit alles in samenhang bezien leidt ertoe dat de rittenregistratie geen betrouwbare weergave is van de aard van de gereden kilometers en mitsdien moet worden verworpen. De overige door eiseres overgelegde ondersteunende bewijsstukken, bestaande uit de verklaringen van drie werknemers dat zij niet privé met de auto mochten rijden en dat ook niet hebben gedaan, maken dit niet anders. Er kan niet eenduidig uit de rittenregistratie worden afgeleid hoeveel kilometers er met de auto zakelijk en privé zijn gereden.
Doorlopend afwisselend gebruik
19. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onderdeel d (voor de jaren 2009 en 2010: onderdeel e), van de Wet LB 1964 wordt van de inhoudingsplichtige € 300 per jaar loonbelasting geheven per bestelauto indien een bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen aan wie de bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld.
20. Gelet op de verklaring van eiseres en gelet op de aard van de onderneming acht de rechtbank het niet aannemelijk dat sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto’s. De chauffeurs nemen, nadat alle collega’s thuis zijn afgezet, de auto mee naar huis. Niet gesteld dan wel gebleken is dat de chauffeurs steeds een andere auto gebruiken. Het beroep op de regeling faalt.
21. Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht de bijtelling privégebruik auto’s heeft toegepast.
22. Artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen van ten hoogste 100% van de grondslag indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt ook verstaan voorwaardelijk opzet, dat is het willens en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de verschuldigde belasting over het privégebruik van de auto’s niet is betaald. Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. De stelplicht en – bij betwisting – de bewijslast dienaangaande ligt bij verweerder.
23. Uit de feiten en omstandigheden die verweerder heeft aangevoerd en uit hetgeen verweerder op basis daarvan heeft gesteld, volgt niet dat eiseres het opzet had op het ontgaan van belastingheffing over het privégebruik van de auto’s door de werknemers. Uit de door verweerder aangevoerde feiten kan ook geen voorwaardelijk opzet of een door eiseres te ontzenuwen vermoeden worden afgeleid. De omstandigheid dat eiseres niet overtuigend kan aantonen dat zij aan de in artikel 13bis van de Wet LB 1964 genoemde voorwaarden voldoet, brengt niet mee dat zij door het privégebruik van de auto’s niet aan te geven opzet zou hebben gehad op het doen van een onjuiste aangifte. De omstandigheid dat de gevoerde administratie onvoldoende betrouwbaar is geacht om te doen blijken dat met de auto’s op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé is gereden is onvoldoende, te meer nu eiseres wel een administratie heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Niet is gebleken dat eiseres de intentie had de auto’s ter beschikking te stellen aan de werknemers.
24. Als gevolg van de door eiseres gekozen handelwijze met betrekking tot de auto’s en de rittenregistratie is de mogelijkheid van privégebruik in feite wel ontstaan. Eiseres heeft onvoldoende toegezien op het (privé)gebruik van de auto’s en heeft daarmee laakbaar slordig gehandeld. De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat het aan grove schuld van eiseres te wijten is dat de verschuldigde belasting over het privégebruik van de auto’s niet is betaald. Van eiseres als inhoudingsplichtige mag worden verwacht dat zij zich voldoende op de hoogte stelt of laat stellen van de fiscale regelgeving omtrent het gebruik van de auto’s. Daaraan doet niet af, dat eiseres niet wist op welke wijze elke rit in de rittenregistratie bijgehouden dient te worden en voor een praktische oplossing heeft gekozen door alleen de begin- en eindkilometerstand te noteren in plaats van een duidelijke registratie van de route en omrijdkilometers.
25. De boete is onderworpen aan een volledige rechterlijke toetsing. Er dient beoordeeld te worden welke boete in dit specifieke geval passend en geboden is. Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat eiseres laakbaar slordig heeft gehandeld, is een boete van 25% van het bedrag van de naheffingsaanslag in beginsel passend en geboden. De rechtbank zal de boete verminderen tot een bedrag van € 28.899 (25% van € 115.597).
26. De stelling van eiseres dat de boete niet passend en geboden is gezien de financiële situatie van eiseres is niet voldoende onderbouwd. De winst- en verliesrekening over de jaren 2011 en 2012 laat weliswaar een negatief resultaat na belastingen zien, maar de winst- en verliesrekening over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2014 laat een positief resultaat na belastingen zien. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding de boete verder te verminderen en acht het door de rechtbank vastgestelde bedrag van de boete passend en geboden. Overige omstandigheden die tot een (ambtshalve) vermindering van de boete dienen te leiden zijn niet gebleken.
27. Het beroep tegen de beschikking heffings- en belastingrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffings- en belastingrente ook geen doel treffen.
28. Gelet op het oordeel over de boete dient het beroep gegrond te worden verklaard.”