ECLI:NL:GHAMS:2016:3808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
15/00660
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonheffingen en vergrijpboeten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen loonheffingen en vergrijpboeten opgelegd aan belanghebbende, een onderneming die personeel uitzond. De inspecteur had op 13 februari 2014 vier naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd, samen goed voor € 118.382, en vergrijpboeten van € 103.791. Na bezwaar werden de naheffingsaanslagen verminderd, maar de boeten bleven gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die de boete verminderde tot € 28.899, maar de naheffingsaanslagen bleven in stand. In hoger beroep betwistte belanghebbende dat de auto’s ook voor privédoeleinden ter beschikking waren gesteld aan de chauffeurs en dat er meer dan 500 kilometer privé was gereden. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet overtuigend had aangetoond dat de boeten terecht waren opgelegd, met uitzondering van de boete voor de BMW, waarvoor wel sprake was van grove schuld. Het Hof vernietigde de boeten voor de jaren 2009, 2010 en 2012, en verminderde de boete voor 2011 tot € 512. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.488.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 15/00660, 16/00346, 16/00347 en 16/00348
6 september 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M. Lambregts, Wintertaling Advocaten & Notarissen te Amsterdam),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/5308 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) van 3 augustus 2015 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
(mr. D.M.A. Broers en E.I. van Dompselaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende op 13 februari 2014 vier naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: LB) van in totaal € 118.382 opgelegd (verder: de Naheffingsaanslagen). De Naheffingsaanslagen betreffen de tijdvakken 2009, 2010, 2011 en 2012 (verder: het naheffingstijdvak).
Voorts zijn bij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd van € 103.791 (verder de boeten).
1.2.
Na tegen de Naheffingsaanslagen en tegen de boeten gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 11 november 2014, de Naheffingsaanslagen verminderd tot in totaal € 115.597. De boeten zijn gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 augustus 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;
- vermindert de boete tot € 28.899 en bepaalt dat deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de boete, in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 980;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 21 augustus 2015 en nader aangevuld bij brief van 21 september 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij faxbericht van 26 mei 2016 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur gezonden.
1.6.
Bij emailbericht van 6 juni 2016 heeft de inspecteur een pleitnota met bijlagen ingezonden. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende gezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 t/m 5 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres drijft in het aangiftetijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 een onderneming, bestaande uit het uitzenden, detacheren, werven en selecteren van personeel.
2. In de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 staan zeven personenauto’s en vier bestelauto’s op naam van eiseres, worden de auto’s gehuurd en/of geleased dan wel door derden ter beschikking gesteld aan eiseres. Het gaat om de navolgende auto’s (in onderstaande tabel is de eerste kolom - ‘Nummer’ - door het Hof aangebracht):
Nummer
Kenteken
Merk
Type
Periode
1.
[kenteken 1]
Volkswagen
Polo
12-05-2011 tot en met 31-12-2012
2.
[kenteken 2]
Ford
Fiesta
24-03-2011 tot en met 31-12-2012
3.
[kenteken 3]
Volkswagen
Transporter
20-05-2008 tot en met 31-12-2012
4.
[kenteken 4]
Ford
Transit
03-04-2009 tot en met 31-12-2012
5.
[kenteken 5]
Mercedes-Benz
Vito 115 CDI
11-02-2008 tot en met 31-12-2012
6.
[kenteken 6]
Volkswagen
Lupo
01-01-2008 tot en met 25-03-2011
7.
[kenteken 7]
BMW
[naam 1]
29-04-2011 tot en met 30-06-2011
8.
[kenteken 8]
Mercedes-Benz
108 CDI
01-01-2008 tot en met 31-12-2012
9.
[kenteken 9]
Mercedes-Benz
639 Vito
01-01-2008 tot en met 17-07-2012
10.
[kenteken 10]
Mercedes-Benz
108 CDI
01-01-2008 tot en met 09-03-2009
11.
[kenteken 11]
Mercedes-Benz
639 Vito
01-01-2008 tot en met 26-09-2012
3. Verweerder heeft bij eiseres op 23 mei 2013 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen met betrekking tot de regeling privégebruik auto over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012.
4. Naar aanleiding van de resultaten van het boekenonderzoek is de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag heeft betrekking op de jaren 2009 tot en met 2012 en is als volgt opgebouwd:
LH Boete Rente Totaal
2009 € 29.182 14.591 3.216 46.989
2010 € 30.013 30.313 2.557 62.583
2011 € 30.095 30.095 1.755 61.945
2012
€ 29.092 29.092 1.008 59.192
Totaal
€ 118.382 103.791 8.536 230.709
5. De auto met kenteken [kenteken 6] is in 2011 verkocht. De bijtelling over 2012 is bij uitspraak op bezwaar verminderd met een bedrag van € 2.785 (€ 11.142 x 25%).”
2.2.
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit; met dien verstande dat waar naheffingsaanslag (enkelvoud) in de rechtbankuitspraak staat, naheffingsaanslagen (meervoud) gelezen moet worden. Het Hof voegt aan de door de rechtbank vastgestelde feiten het volgende toe.
2.3.
De Naheffingsaanslagen hebben betrekking op het privé gebruik met de auto’s die in de tabel onder 2 van de rechtbankuitspraak zijn vermeld, met uitzondering van auto nummer 2, de Ford met kenteken [kenteken 2] [verder de Auto(‘s)].
De Auto met nummer 1 is bij belanghebbendes directeur-grootaandeelhouder in gebruik, de overige Auto’s zijn bij medewerkers van belanghebbende in gebruik.
2.4.
Zeven bij belanghebbende - als ‘uitzendkracht’ of als ‘vaste medewerker’ - werkzame personen hebben in 2015 schriftelijk verklaard:
“ik (ben) als chauffeur verantwoordelijk geweest voor het ophalen en afzetten van de ingeroosterde ploegen. In dat verband heb ik verschillende bedrijfsauto’s van [belanghebbende] onder mijn beheer gehad.
De afspraak was dat ik de aan mij door [belanghebbende] opgegeven mede-uitzendkrachten ophaalde op hun huisadres of andere verblijfplek, om hen vervolgens naar de werkplek te rijden en daarna weer thuis af te zetten.
De huis- en verblijfadressen kreeg ik via de intercedente (…) van [belanghebbende] of de eigenaar (…) doorgegeven.
De afspraak was dat ik niet privé met de bedrijfsauto mocht rijden. En ik verklaar hierbij dan ook stellig dat ik dat nimmer heb gedaan. Naleving van deze afspraak is ook altijd gecontroleerd door (evenvermelde intercedente of de eigenaar) door middel van het aantal gereden kilometer en per dag opgehaalde uitzendkrachten en het moment waarop de auto weer volgetankt moest worden.
Het voltanken kon ik alleen doen met voorafgaande toestemming van (de eigenaar) en pas nadat ik op het kantoor van [belanghebbende] één van de tankpassen had opgehaald en die ook weer daar inleverde samen met de bon nadat ik had getankt.”
2.5.
De onder 2.4 vermelde intercedente heeft op 22 juni 2015 schriftelijk verklaard:
“Sinds ik als intercedente bij (belanghebbende) werkzaam ben (…), rooster ik samen met (de eigenaar) de uitzendkrachten in die uitgezet worden bij de inleners. Als er een aanvraag binnenkomt van een inlener wordt iedereen opgebeld om te kijken wie er beschikbaar is voor werk en waar ze opgehaald dienen te worden. (…)
Ongeoorloofd privégebruik van de bedrijfsauto’s door de chauffeurs kunnen wij controleren door (a) langs te rijden en te kijken of de auto’s staan waar ze moeten staan, (b) dagelijks de kilometeradministratie bij te houden, (c) de dag van de nieuwe tankbeurt te berekenen, (d) elke dag te controleren of de aangegeven uitzendkrachten inderdaad hebben gewerkt en (.e) de begin- en eindtijden van de werkzaamheden te controleren.”
2.6.
De Auto’s (met uitzondering van nummer 7, de BMW) werden voor het - onder 2.4 en 2.5 bedoelde - ophalen en afzetten van de ingeroosterde ploegen gebruikt.
2.7.
De personen die verantwoordelijk waren voor het evenvermelde ophalen en afzetten van de ingeroosterde ploegen [verder: de Chauffeur(s) ] beschikten over de autosleutels van de Auto’s en parkeerden de Auto’s na afloop van de werkzaamheden bij hun woning. Dit een en ander gold niet voor de BMW (Auto nummer 7), die had binnen de onderneming van belanghebbende een andere functie.
2.8.
Met betrekking tot de met de Auto’s gereden kilometers vond - met uitzondering van de BMW - een rittenregistratie plaats. De desbetreffende documenten (verder: Rittenoverzichten) zagen er - voordat ze werden ingevuld - als volgt uit:
NAAM BESTUURDER
……………………………….
ADRES
……………………………….
(…)
KENTEKEN
……………………………….
Datum
Begin
Stand
Eind
Stand
VAN
NAAR
BEZOEK
ADRES
Zakelijk
Privé
2.9.
Tot de gedingstukken behoren enige ingevulde Rittenoverzichten. Op die documenten:
 sluit de (kilometer)eindstand van de ene dag aan op de (kilometer)beginstand van de volgende dag;
 staan in de kolommen VAN en NAAR uitsluitend ritten tussen ‘Huis’ en ‘ [naam 2] ’* vermeld;
 is iedere regel in de kolom ‘Zakelijk’ voorzien van een X;
 zijn de kolommen ‘Bezoekadres’ en ‘Privé’ blanco gelaten.
* ‘ [naam 2] ’ is de naam van een in IJmuiden gevestigde klant van belanghebbende, die “goed (was) voor ongeveer 95% van de totale omzet” (verder de inlener).
2.10.
Blijkens een routeplanner is de - kortste - afstand tussen de woning van de Chauffeur en de locatie waar de inlener gevestigd is, korter dan die volgens de Rittenoverzichten is gereden (kilometereindstand -/- kilometerbeginstand). Partijen duiden het verschil tussen de feitelijk gereden afstand en de kortste afstand in de stukken aan als ‘omrijkilometers’.
2.11.
Belanghebbende heeft ook een zogenaamd Excel bestand (aangeduid als “Kilometer registratie [belanghebbende] 2011”) ingebracht. Dit bestand vermeldt met betrekking tot 2011, per week, - uitsluitend - welke Chauffeur met welke auto op welke dagen welke collegae ten behoeve van de werkzaamheden voor belanghebbende heeft opgehaald.
2.12.
Ter zake van privégebruik door Chauffeurs met (een of meer van) de Auto’s heeft er - onder meer in 2010 - een bijtelling plaatsgevonden.
2.13.
Over de - onder 2.12 bedoelde - bijtelling heeft belanghebbende ter zitting verklaard:
“Er is maar een heel enkele keer sprake geweest van privégebruik. Er is zo’n drie keer sprake geweest van bijtelling omdat een werknemer verzocht zijn auto tijdelijk privé te mogen gebruiken. (…)
U vraagt mij hoe het kan dat er privégebruik heeft plaatsgevonden, terwijl ik eerder heb gesteld dat dit verboden was. Ik antwoord hierop dat het inderdaad verboden was, tenzij er een bijtelling tegenover stond. (…) De afspraak was dat het niet mocht. U houdt mij voor dat dit dan een nieuw standpunt is dat ik inneem, omdat ik eerst stelde dat het verboden was, zonder “tenzij”. Ik antwoord hierop dat “verboden, tenzij” een aanvulling is. Voor de chauffeurs was het duidelijk dat men niet privé mocht rijden, desondanks is er een aantal keren toch toestemming voor verleend.
U vraagt mij of het Hof mag vaststellen dat privégebruik verboden was, tenzij de chauffeur om toestemming vroeg, welke toestemming werd verleend. Ik antwoord hierop dat dit juist is. (…) Er is nooit een voordeel genoten dat onbelast is geweest. In de meeste gevallen zijn de auto’s niet ter beschikking gesteld.
2.14.
Ter zitting van het Hof heeft voornoemde intercedente verklaard dat (en hoe) het - volgens belanghebbende geringe - privégebruik van de Auto’s op de Rittenoverzichten werd vermeld.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de inspecteur terecht de Naheffingsaanslagen heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil:
(1) of de Auto’s - hetgeen de inspecteur stelt en belanghebbende betwist - ook voor privédoeleinden aan de Chauffeurs of - voor zover het de BMW betreft - aan een of meer andere medewerkers van belanghebbende ter beschikking zijn gesteld; en zo ja:
(2) of belanghebbende heeft doen blijken dat in het naheffingstijdvak (op kalenderjaarbasis) met de Auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Belanghebbende betoogt - en de inspecteur betwist - dat belanghebbende met de ingevulde Rittenoverzichten en het Excel bestand overtuigend heeft aangetoond dat geen enkele Chauffeur (op kalenderjaarbasis) meer dan 500 kilometer privé gereden heeft.
3.2.
Over de berekening van de Naheffingsaanslagen bestaat tussen partijen geen geschil.
3.3.
Belanghebbende bestrijdt in hoger beroep tevens de gedeeltelijk door de rechtbank in stand gelaten boeten. Haars inziens is geen sprake van opzet of grove schuld en dienen de boeten te vervallen.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 9 t/m 28 van haar uitspraak het volgende overwogen:
“9. Ingevolge artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) dient, indien een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, een voordeel wegens privégebruik van die auto in aanmerking te worden genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
10. Voor de toepassing van artikel 13bis van de Wet LB 1964 en de daarop berustende bepalingen wordt ingevolge het vijfde lid van dat artikel onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. Niet in geschil is dat de bestelauto’s door aard of inrichting niet uitsluitend geschikt zijn voor goederenvervoer.
11. Artikel 13 bis, vierde lid, van de Wet LB 1964 bepaalt dat indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, het voordeel wordt gesteld op nihil. Artikel 21c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: UR LB 2001) bepaalt dat de rittenregistratie ten minste de volgende gegevens moet bevatten:
- merk, type en kenteken van de auto
- periode van terbeschikkingstelling van de auto
- per rit: datum, beginstand en eindstand van de kilometerteller, beginadres en eindadres, de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke en het karakter van de rit.
12. Bij de beoordeling of artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 van toepassing is dient eerst de vraag beantwoord te worden of de desbetreffende auto’s aan de werknemers ter beschikking zijn gesteld. In dat kader rust de bewijslast op verweerder. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1360) het volgende overwogen over de ter beschikking stelling een werknemer:
“(…) Bij de beantwoording van die vraag is het Hof terecht ervan uitgegaan dat niet in elk geval waarin een werknemer een auto van zijn werkgever of van een met deze verbonden lichaam heeft bestuurd, gezegd kan worden dat die auto aan de werknemer ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 13bis, lid 1, van de Wet LB 1964. Zo is van een dergelijke terbeschikkingstelling geen sprake in een geval waarin een of meer werknemers die auto slechts besturen ter uitvoering van bepaalde opdrachten van de werkgever of een met deze verbonden lichaam om in diens belang personen of goederen te vervoeren, zodat de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij de werkgever of een met deze verbonden lichaam blijft berusten. (…)”
13. Verweerder dient aldus aannemelijk te maken dat de auto’s door de werknemers voor andere doeleinden werden gebruikt dan ter uitvoering van bepaalde opdrachten of om in het belang van eiseres personen of goederen te vervoeren.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat eiseres de auto’s aan de werknemers ter beschikking heeft gesteld. Onder terbeschikkingstelling van een auto wordt verstaan dat een werknemer voor kortere of langere tijd de feitelijke macht over een auto uitoefent. In dit geval hebben de chauffeurs tevens zijnde werknemers de auto aan het einde van de werkdag meegenomen naar het woonadres en daar geparkeerd. Niets belet de werknemers om, naast de zakelijke ritten, gebruik te maken van de auto. Zij hebben de beschikking over de sleutel en hebben voor en/of na het werk voldoende mogelijkheid om de auto te gebruiken voor privédoeleinden. Niet is gebleken dat eiseres de chauffeurs expliciet heeft verboden de auto te gebruiken voor privédoeleinden. De, achteraf opgestelde, verklaringen van drie werknemers doen daar niets aan af nu deze achteraf zijn opgesteld en niet duidelijk is of eiseres voorafgaand aan het gebruik van de auto’s de werknemers een verbod heeft opgelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij controle dan wel toezicht heeft gehouden op het gebruik van de auto’s. Dat eiseres toezicht houdt op het aantal gereden kilometers door de auto’s zelf (bedoeld wordt: de directeur van eiseres dan wel mevrouw [naam 3] ) te tanken, acht de rechtbank niet waarschijnlijk nu eiseres tevens heeft verklaard dat de chauffeurs vanaf het eigen woonadres, via de verblijfadressen van de collega’s, naar de plaats waar arbeid wordt verricht rijden en vice versa. Gesteld noch gebleken is dat de chauffeurs (dagelijks) naar het kantoor van eiseres rijden om te tanken. Verder hebben drie chauffeurs verklaard dat zij, nadat zij de tankpas bij het kantoor hebben opgehaald, de auto zelf tanken. Enige andere actie waaruit toezicht op het gebruik van de auto’s na werktijd blijkt, is niet aannemelijk gemaakt.
15. Het beroep van eiseres op het arrest van de Hoge Raad treft geen doel nu onderhavig geval zodanig afwijkt van de feiten en omstandigheden van de zaak waarover de Hoge Raad diende te oordelen dat niet geconcludeerd kan worden dat ook in onderhavig geval geen sprake is van een terbeschikkingstelling. In de zaak waar de Hoge Raad over heeft geoordeeld ging het om een hotel dat twee auto’s bezat. De auto’s werden door werknemers gebruikt voor het vervoer van hotelgasten van en naar de veerpont, het verzorgen van tochten met hotelgasten, verhuur aan hotelgasten en incidenteel voor het vervoer van medewerkers, die vergaderingen en dergelijke op het vasteland bezochten. De sleutels van de auto’s werden bewaard in een sleutelkastje en er werd niet bijgehouden wanneer de sleutels werden meegenomen. De werknemers beschikten over een eigen auto en woonden op loopafstand van het hotel. Al deze omstandigheden hebben bijgedragen aan het oordeel dat geen sprake is van terbeschikkingstelling. In onderhavig geval worden de auto’s ter uitvoering van bepaalde opdrachten van de werkgever gebruikt, maar na elke werkdag worden de auto’s bij de werknemers voor de deur geparkeerd en hebben de desbetreffende werknemers de mogelijkheid om de auto’s voor dan wel na de werkdag privé te gebruiken. Dat eiseres dit niet gewild of bedoeld heeft, is niet van belang.
16. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van terbeschikkingstelling van de auto’s rust op eiseres de last overtuigend aan te tonen dat de auto’s in het onderhavige jaar ieder voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. De wetgever heeft gekozen voor een zware vorm van bewijslast voor degene die wil voorkomen dat de bijtelling wegens privégebruik van toepassing is. Het enkel aannemelijk maken dat er 500 of minder privé kilometers gereden zijn is daartoe niet voldoende; de wetgever verlangt dat dit blijkt.
17. De rechtbank stelt voorop dat een rittenregistratie niet bij voorbaat dient te worden verworpen indien deze niet aan alle in overweging 11 aangehaalde vereisten van de UR LB 2001 voldoet. Een administratie in combinatie met andere bewijsmiddelen dient ten minste zodanig sluitend te zijn dat daaruit eenduidig kan worden afgeleid hoeveel kilometers er met de auto’s zakelijk en privé zijn gereden.
18. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast te doen blijken dat er met de auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden, omdat de door eiseres overgelegde rittenregistratie, door de wijze waarop eiseres deze heeft bijgehouden, niet betrouwbaar is. In het beroepschrift heeft eiseres verklaard dat de kilometeradministratie door mevrouw [naam 3] (deels) achteraf is gereconstrueerd aan de hand van de dagelijkse loongegevens (wie op welke dag werkte en waar de werknemers woonden). De zogenoemde omrijdkilometers zijn niet genoteerd dan wel niet in de kilometeradministratie verwerkt. Uit camerabeelden is gebleken dat de auto’s ook ’s nachts en in het weekend zijn gebruikt. De verklaring van eiseres dat de diensten bij de grootste opdrachtgever ook geregeld ’s nachts en in het weekend plaatsvinden, doet niets aan het oordeel van de rechtbank af. Het is immers niet alleen dat de auto’s ’s nachts en in het weekend zijn gebruikt, maar de auto’s zijn ook op onverklaarbare plaatsen gebruikt die geenszins op de route liggen naar de grootste opdrachtgever dan wel naar de verblijfadressen van de werknemers. Daarnaast heeft de grootste opdrachtgever in de verklaring aangegeven dat de eerste ploeg om 06.00 uur begint, hetgeen niet verklaart waarom ’s nachts met de auto’s gereden dient te worden.
Dit alles in samenhang bezien leidt ertoe dat de rittenregistratie geen betrouwbare weergave is van de aard van de gereden kilometers en mitsdien moet worden verworpen. De overige door eiseres overgelegde ondersteunende bewijsstukken, bestaande uit de verklaringen van drie werknemers dat zij niet privé met de auto mochten rijden en dat ook niet hebben gedaan, maken dit niet anders. Er kan niet eenduidig uit de rittenregistratie worden afgeleid hoeveel kilometers er met de auto zakelijk en privé zijn gereden.
Doorlopend afwisselend gebruik
19. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onderdeel d (voor de jaren 2009 en 2010: onderdeel e), van de Wet LB 1964 wordt van de inhoudingsplichtige € 300 per jaar loonbelasting geheven per bestelauto indien een bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen aan wie de bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld.
20. Gelet op de verklaring van eiseres en gelet op de aard van de onderneming acht de rechtbank het niet aannemelijk dat sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto’s. De chauffeurs nemen, nadat alle collega’s thuis zijn afgezet, de auto mee naar huis. Niet gesteld dan wel gebleken is dat de chauffeurs steeds een andere auto gebruiken. Het beroep op de regeling faalt.
21. Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht de bijtelling privégebruik auto’s heeft toegepast.
Vergrijpboete
22. Artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen van ten hoogste 100% van de grondslag indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt ook verstaan voorwaardelijk opzet, dat is het willens en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de verschuldigde belasting over het privégebruik van de auto’s niet is betaald. Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. De stelplicht en – bij betwisting – de bewijslast dienaangaande ligt bij verweerder.
23. Uit de feiten en omstandigheden die verweerder heeft aangevoerd en uit hetgeen verweerder op basis daarvan heeft gesteld, volgt niet dat eiseres het opzet had op het ontgaan van belastingheffing over het privégebruik van de auto’s door de werknemers. Uit de door verweerder aangevoerde feiten kan ook geen voorwaardelijk opzet of een door eiseres te ontzenuwen vermoeden worden afgeleid. De omstandigheid dat eiseres niet overtuigend kan aantonen dat zij aan de in artikel 13bis van de Wet LB 1964 genoemde voorwaarden voldoet, brengt niet mee dat zij door het privégebruik van de auto’s niet aan te geven opzet zou hebben gehad op het doen van een onjuiste aangifte. De omstandigheid dat de gevoerde administratie onvoldoende betrouwbaar is geacht om te doen blijken dat met de auto’s op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé is gereden is onvoldoende, te meer nu eiseres wel een administratie heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Niet is gebleken dat eiseres de intentie had de auto’s ter beschikking te stellen aan de werknemers.
24. Als gevolg van de door eiseres gekozen handelwijze met betrekking tot de auto’s en de rittenregistratie is de mogelijkheid van privégebruik in feite wel ontstaan. Eiseres heeft onvoldoende toegezien op het (privé)gebruik van de auto’s en heeft daarmee laakbaar slordig gehandeld. De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat het aan grove schuld van eiseres te wijten is dat de verschuldigde belasting over het privégebruik van de auto’s niet is betaald. Van eiseres als inhoudingsplichtige mag worden verwacht dat zij zich voldoende op de hoogte stelt of laat stellen van de fiscale regelgeving omtrent het gebruik van de auto’s. Daaraan doet niet af, dat eiseres niet wist op welke wijze elke rit in de rittenregistratie bijgehouden dient te worden en voor een praktische oplossing heeft gekozen door alleen de begin- en eindkilometerstand te noteren in plaats van een duidelijke registratie van de route en omrijdkilometers.
25. De boete is onderworpen aan een volledige rechterlijke toetsing. Er dient beoordeeld te worden welke boete in dit specifieke geval passend en geboden is. Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat eiseres laakbaar slordig heeft gehandeld, is een boete van 25% van het bedrag van de naheffingsaanslag in beginsel passend en geboden. De rechtbank zal de boete verminderen tot een bedrag van € 28.899 (25% van € 115.597).
26. De stelling van eiseres dat de boete niet passend en geboden is gezien de financiële situatie van eiseres is niet voldoende onderbouwd. De winst- en verliesrekening over de jaren 2011 en 2012 laat weliswaar een negatief resultaat na belastingen zien, maar de winst- en verliesrekening over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2014 laat een positief resultaat na belastingen zien. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding de boete verder te verminderen en acht het door de rechtbank vastgestelde bedrag van de boete passend en geboden. Overige omstandigheden die tot een (ambtshalve) vermindering van de boete dienen te leiden zijn niet gebleken.
27. Het beroep tegen de beschikking heffings- en belastingrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffings- en belastingrente ook geen doel treffen.
28. Gelet op het oordeel over de boete dient het beroep gegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Zijn de Auto’s ook voor privédoeleinden aan de Chauffeurs ter beschikking gesteld?
5.1.1.
Belanghebbende betoogt dat de inspecteur slechts gesteld heeft - in plaats van aannemelijk heeft gemaakt - “dat het voor werknemers van (belanghebbende) mogelijk is geweest om de bedrijfsauto’s privé te gebruiken” en dat die stelling door belanghebbende gemotiveerd is betwist. Immers - aldus belanghebbende - (a) er zijn “meerdere ondubbelzinnige schriftelijke verklaringen” van Chauffeurs en de intercedente waarin zij bevestigen dat ‘nimmer sprake is geweest van privégebruik”, (b) het zou “zeer ongebruikelijk (…) zijn om aan laag- en ongeschoolde uitzendkrachten (…) een ‘auto van de zaak’ te gunnen”, (c) de bedrijfsresultaten zijn dusdanig laag dat privégebruik niet getolereerd zou worden, en (d) uit de ‘proef op de som’, volgt dat ‘vermoeden van privégebruik’ niet gerechtvaardigd. (De proef op de som hield in dat belanghebbende één rit - te weten die van 15 december 2011 met de Ford Transit - als voorbeeld heeft genomen en met betrekking tot dat voorbeeld heeft beschreven welke route de Chauffeur van zijn huisadres naar de inlener in verband met het ophalen van werknemers van belanghebbende heeft moeten rijden.)
5.1.2.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat nu de Auto’s “(n)a elke werkdag (…) bij de werknemers voor de deur (worden) geparkeerd (…de) werknemers (…) de mogelijkheid (hadden) om de auto’s voor dan wel na de werkdag privé te gebruiken”.
5.1.3.
Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. Het Hof onderschrijft de rechtsoverwegingen 9 tot en met 13 van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
5.1.4.
Met betrekking tot de Auto’s, met uitzondering van de BMW, heeft naar het oordeel van het Hof het volgende te gelden. Uit hetgeen de gemachtigde en de intercedente ter zitting van het Hof omtrent het privégebruik hebben verklaard (zie 2.12 en 2.13), leidt het Hof af dat de Chauffeurs de Auto’s niet zonder toestemming van belanghebbende privé mochten gebruiken, maar dat zij, ingeval zij toestemming voor privégebruik vroegen, die in beginsel kregen. Gelet op het in de regel verkrijgen van toestemming van privégebruik van de Auto’s, in combinatie met de feiten (en dan met name uit het door belanghebbende aangegeven privégebruik; zie 2.12 - 2.14) en de omstandigheid dat de Chauffeurs de Auto’s na hun werk nabij hun woning parkeerden en na afloop van de werkzaamheden in het bezit van de autosleutels bleven, betekent dit een en ander naar het oordeel van het Hof dat de Auto’s ook voor privédoeleinden aan de Chauffeurs ter beschikking stonden. Daar komt bij dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij effectief controleerde of het verbod op privé-gebruik-zonder-haar-toestemming door de Chauffeurs werd nageleefd.
Met betrekking tot de BMW die - zoals belanghebbende ter zitting van het Hof onbestreden gesteld heeft - een motorisch gebrek had (maar desondanks wel gebruikt is), is het Hof van oordeel dat ook die Auto voor privédoeleinden aan werknemers van belanghebbende ter beschikking stond. Immers het Hof acht aannemelijk dat ook de BMW niet zonder toestemming van belanghebbende privé mocht worden gebruikt, maar dat werknemers van belanghebbende, ingeval zij toestemming voor privégebruik vroegen, die in beginsel kregen en alsdan van belanghebbende de autosleutels ontvingen. Om die reden is het Hof van oordeel dat de BMW ook voor privédoeleinden aan werknemers van belanghebbende ter beschikking stond.
5.1.5.
Nu het Hof van oordeel is dat de Auto’s ook voor privé-doeleinden aan de Chauffeurs ter beschikking zijn gesteld, dient het tweede geschilpunt te worden behandeld.
5.2.
Heeft belanghebbende doen blijken dat met de Auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden?
5.2.1.
Belanghebbende betoogt dat zij met de ingevulde Rittenoverzichten - welke dagelijks nauwgezet werden bijgehouden (aldus belanghebbende) - en met het Excel bestand (zie 2.11) overtuigend heeft aangetoond dat geen enkele Chauffeur (op kalenderjaarbasis) meer dan 500 kilometer privé gereden heeft. Dat de route en de tussenadressen waar de Chauffeurs de collegae ophaalden niet op de Rittenoverzichten werden vermeld, doet, gelet op de ‘proef op de som’ (zie 5.1.1 onder d), en de schriftelijke verklaringen van de Chauffeurs omtrent het verbod op privé gebruik van de Auto’s (zie 2.4), daaraan niet af. Daar komt bij dat, voor zover de inspecteur al gebreken in de Rittenoverzichten heeft geconstateerd, dit aantal (per kalenderjaar) marginaal is.
5.2.2.
De inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist. Zijns inziens zijn de Rittenoverzichten, vanwege het niet registreren van de omrijdkilometers, niet controleerbaar en sluitend. Aan de verklaringen van de Chauffeurs kent de inspecteur onvoldoende bewijskracht toe. Onder meer omdat (1) ze achteraf zijn opgemaakt, (2) er geen periode in vermeld wordt waarop ze betrekking hebben, en (3) niet alle Chauffeurs een dergelijke verklaring hebben opgemaakt.
Volgens de inspecteur blijkt uit het Excel bestand niet hoeveel kilometers er met de Auto’s gereden is. Ook ontbreken de locaties waar de werkzaamheden zijn verricht.
De inspecteur bestrijdt dat sprake is van marginale gebreken in de Rittenoverzichten.
Derhalve concludeert de inspecteur dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat met de Auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden.
5.2.3.
Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. Indien de Auto’s ook voor privé -doeleinden aan de Chauffeurs ter beschikking zijn gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. Indien echter uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de Auto’s in elk van de onderhavige kalenderjaren voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden door de medewerkers van belanghebbende zijn gebruikt, wordt het voordeel op nihil gesteld (artikel 13bis van de Wet).
5.2.4.
Een belanghebbende kan met elk bewijsmiddel doen blijken dat de ter beschikking gestelde auto’s op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden door haar medewerkers zijn gebruikt (vgl. Hoge Raad 13 september 1989, nr. 26 254, LJN: ZC4101, BNB 1989/318 en Hoge Raad 22 oktober 2010, nr. 10/00484, LJN: BO1395, BNB 2011/22).
5.2.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met de onder 5.2.1 opgesomde bewijsmiddelen (de Rittenoverzichten en het Excel bestand), noch anderszins, op zichzelf of in onderling verband en samenhang bekeken, doen blijken dat de Auto’s in het naheffingstijdvak op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer (per auto) voor privé-doeleinden zijn gebruikt. Het Hof wijst hierbij met name op de omstandigheid dat de gereden route - die vanwege het ophalen van collegae, afweek van de meest gebruikelijke - niet in de Rittenoverzichten is vermeld of daaruit - al dan niet in combinatie met het Excel bestand - is af te leiden. Dit betekent dat de gegevens zoals die zijn opgenomen in de Rittenoverzichten in onvoldoende mate controleerbaar zijn.
Voor de BMW heeft belanghebbende in het geheel geen kilometeradministratie bijgehouden, omdat deze auto onbruikbaar zou zijn geweest wegens een defect. Ter zitting heeft belanghebbende echter erkend dat deze auto toch, zij het sporadisch, gebruikt werd.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het van belanghebbende verlangde overtuigende bewijs met betrekking tot het werkelijk (privé) gebruik van de Auto’s ontbreekt.
5.2.6.
Op basis van voorgaande rechtsoverwegingen concludeert het Hof, nu over de berekening van de Naheffingsaanslagen tussen partijen geen geschil bestaat, dat belanghebbendes (hoger) beroep betreffende de enkelvoudige belasting ongegrond is.
5.3.
Dienen de boeten te vervallen omdat geen sprake van opzet of grove schuld is?
5.3.1.
Belanghebbende meent dat de boeten dienen te vervallen. Zij onderbouwt haar standpunt onder meer door te verwijzen naar een uitspraak van het Hof van 18 september 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3892).
5.3.2.
De inspecteur conformeert zich in hoger beroep voor wat betreft de boete aan het standpunt van de rechtbank dat sprake is van grove schuld (r.o. 2.4) omdat belanghebbende - aldus de rechtbank - ‘laakbaar slordig heeft gehandeld’ (r.o. 2.5). In zijn verweerschrift in hoger beroep licht de inspecteur zijn standpunt als volgt toe:
“Belanghebbende heeft onvoldoende toegezien op het (privé)gebruik van de auto’s. Van belanghebbende mag worden verwacht dat zij zich voldoende op de hoogte stelt of laat stellen van de fiscale regelgeving omtrent het gebruik van de auto’s. Daaraan doet niet af dat belanghebbende niet wist op welke wijze elke rit in de rittenregistratie bijgehouden dient te worden en voor een praktische oplossing heeft gekozen door alleen de begin- en eindkilometerstand te noteren in plaats van een duidelijke registratie van de route en omrijdkilometers. Bovendien blijkt uit de externe camerabeelden* dat niet alle ritten zijn opgenomen in de rittenregistratie.”
* Het Hof begrijpt dat de inspecteur met ‘externe camerabeelden’ de door hem ingebrachte documenten bedoeld die betrekking hebben op de Automatic Number Plate Recognition (hierna de ANPR-gegevens).
5.3.3.
Het Hof stelt voorop dat de inspecteur ingevolge artikel 67f, lid 1, van de AWR - voor zover hier van belang - een vergrijpboete kan opleggen van ten hoogste 100 procent van de grondslag, indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende is te wijten dat de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet is betaald. Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt de grondslag gevormd door het bedrag van de belasting dat niet is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van opzet of grove schuld van de belastingplichtige niet is betaald. Ingevolge het zesde lid van artikel 67f AWR is artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de AWR van overeenkomstige toepassing.
5.3.4.
Indien een belanghebbende de bewijslast van een bepaald door hem gesteld feit (i.c. het niet meer dan 500 kilometer privé rijden) heeft, en hij er, indien een geschil ontstaat over de vraag of dat feit zich heeft voorgedaan, niet slaagt in het bewijs van dat feit, brengt dat op zichzelf immers geenszins mee dat hij opzet of grove schuld zou hebben aan het niet-betalen van de verschuldigde belasting. In het onderhavige geval moet onderscheid worden gemaakt tussen belanghebbendes handelwijze met betrekking tot de BMW en haar handelwijze met betrekking tot de overige Auto’s. Voor wat betreft de BMW geldt, dat zij in het geheel geen kilometeradministratie of ander bewijs van (gebrek aan) privé-gebruik heeft opgemaakt. Belanghebbende was op de hoogte van de autokostenregeling en de noodzaak om overtuigend aan te tonen dat een terbeschikkinggestelde auto voor niet meer dan 500 kilometer op jaarbasis privé werd gebruikt. Nu zij in het geheel geen kilometeradministratie heeft bijgehouden, kan belanghebbende in zodanig ernstige mate worden verweten dat zij ervan is uitgegaan dat zij geen loonheffing hoefde te betalen dat sprake is van grove schuld. De boete is dus gerechtvaardigd voor zover die betrekking heeft op de BMW (jaar 2011; nageheven belasting € 2.048). De inspecteur heeft geen beroep ingesteld tegen het door de rechtbank gehanteerde boetepercentage van 25%. Het Hof acht dat percentage passend en geboden en zal dat hanteren.
5.3.5.
Voor wat betreft de overige auto’s (en boeten) geldt het volgende. Zoals het Hof onder 5.2.5 heeft overwogen heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat de Chauffeurs (op kalenderjaarbasis) niet meer dan 500 kilometer privé met de Auto’s hebben gereden. De door belanghebbende ingebrachte bewijsmiddelen zijn dermate oncontroleerbaar - zo overwoog het Hof (hiervoor onder 5.2.5) - dat het onvoldoende is om aan de bewijslast ex artikel 13bis van de Wet te voldoen, doch dat betekent op zichzelf nog niet dat het aan (voorwaardelijk) opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de litigieuze belasting niet is betaald. De omstandigheid dat belanghebbende niet overtuigend kan aantonen dat zij aan de in artikel 13bis van de Wet vermelde bewijsvoorwaarden voldoet, brengt immers niet (vanzelf) mee dat zij door het privé gebruik van de Auto’s niet aan te geven (voorwaardelijk) opzet of grove schuld zou hebben gehad op het doen van een onjuiste aangifte.
5.3.6.
Van grove schuld is alleen dan sprake - en de inspecteur heeft op dit punt de bewijslast - indien in rechte komt vast te staan dat het verwijt dat de betrokkenen kan worden gemaakt dermate groot is dat het in laakbaarheid aan opzet grenst.
5.3.7. “
Laakbaar slordig” handelen is derhalve - anders dan de rechtbank meent - niet voldoende voor het oordeel dat sprake is van
groveschuld. Het niet-noteren van de omrijdkilometers en het niet effectief controleren van het verbod op privégebruik van de Auto’s (zie 5.2.5), rechtvaardigen op zichzelf niet het oordeel dat belanghebbende telkens toen zij afzag van inhouding en afdracht ter zake van een voordeel in verband met de terbeschikkingstelling van de Auto’s - in het kader van de beboeting - ernstig nalatig handelde.
Ook met de ANPR-gegevens (zie 5.3.2) bewijst de inspecteur niet dat telkens sprake is geweest van grove schuld. De inspecteur heeft tegenover de betwisting van belanghebbende onvoldoende concreet toegelicht op basis van welke ANPR-gegevens en waarom hij concludeert dat de Rittenoverzichten onjuist zijn, dan wel dat de Chauffeurs privégebruik hebben gemaakt van de Auto’s. Gelet op hetgeen belanghebbende omtrent de werktijden van haar medewerkers heeft verklaard, is in ieder geval onvoldoende dat de inspecteur - niet adequaat toegelicht - heeft gesteld dat “(u)it de signaleringen blijkt dat de auto’s tevens ’s nachts en in het weekend zijn gebruikt”. Bovendien kon de inspecteur ter zitting van het Hof niet aangeven dat de auto’s blijkens de ANPR-gegevens ook op “onverklaarbare plaatsen zijn gebruikt die niet op de route liggen naar de grootste opdrachtgever dan wel naar de verblijfadressen van de werknemers”. Ook hetgeen de inspecteur overigens heeft aangevoerd (zie 5.3.2) rechtvaardigt niet het oordeel dat sprake is van grove schuld.
5.3.8.
Voor dit geding moet er derhalve van worden uitgegaan dat de inspecteur niet bewezen heeft dat belanghebbende het beboetbare feit ex artikel 67f van de AWR heeft begaan, zodat de boeten (met uitzondering van de boete betrekking hebbende op de BMW) dienen te worden vernietigd.
5.4.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de Inspecteur door gebruik te maken van de ANPR-gegevens, in strijd gehandeld heeft met het Europese recht.
5.4.2.
Nu het Hof voor zijn oordeel met betrekking tot de enkelvoudige belasting en de boeten geen gebruik heeft gemaakt van voornoemde gegevens, behoeft dit standpunt van belanghebbende geen verdere behandeling.
5.5.
Slotsom
De slotsom is dat de hoger beroepen van belanghebbende uitsluitend voor zover het de boeten betreft (met uitzondering van de boete betreffende de BMW) gegrond zijn.

6.Kosten

6.1.
Nu de door belanghebbende ingestelde hoger beroepen gegrond zijn en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (in verbinding met artikel 8:108 van die wet). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
6.2.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit dienen te worden berekend op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit.
6.3.
Andere kosten dan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken.
6.4.
Hiervan uitgaande stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (voor indienen hoger beroepschrift + voor verschijnen ter zitting) x € 496 x 1,5 (wegingsfactor) = € 1.488.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de boeten betreft;
  • verklaart de beroepen gegrond voor zover het de boeten betreft;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover het de boeten betreft;
  • vernietigt de boeten betrekking hebbende op de jaren 2009, 2010 en 2012;
  • vermindert de boete voor het jaar 2011 tot een bedrag van 25% van € 2.048, zijnde € 512;
  • veroordeelt de inspecteur in belanghebbendes proceskosten tot een bedrag van € 1.488, en
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 497 voor het hoger beroep bij het Hof te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, M.J. Leijdekker en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 6 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.