Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
,ECLI:NL:HR:2006:AU7741 (hierna: het arrest van 1 december) heeft de Hoge Raad overwogen:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen loonheffing en boetebeschikkingen die zijn opgelegd aan belanghebbende, een Chinees restaurant. De inspecteur van de Belastingdienst had naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2008 tot en met 2012, omdat belanghebbende auto’s ter beschikking had gesteld aan werknemers, waarvan werd aangenomen dat deze ook voor privédoeleinden werden gebruikt. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Hof de boetebeschikkingen vernietigd.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet had bewezen dat bij belanghebbende zelf grove schuld aanwezig was, wat leidde tot de vernietiging van de opgelegde boeten. Het Hof bevestigde echter dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat de auto’s uitsluitend zakelijk werden gebruikt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inspecteur bevoegd was om naheffingsaanslagen op te leggen, aangezien er sprake was van een nieuw feit dat tijdens een boekenonderzoek aan het licht was gekomen. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet kon worden verweten dat hij de boeten had opgelegd, omdat er onvoldoende bewijs was voor grove schuld aan de zijde van belanghebbende.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de boetebeschikkingen, en de inspecteur werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.