Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer […] (hierna: [A]);
- mr. J.L. Muller, advocaat te Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de erkenning van een kind. De vrouw, appellante, had op 9 oktober 2014 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2014, waarin toestemming was verleend aan de man, geïntimeerde, om het kind te erkennen. De man had op 17 november 2014 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 21 januari 2015 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw verzocht om vernietiging van de beschikking, terwijl de man verzocht om bekrachtiging.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de vrouw en de man hadden een relatie waaruit in 2010 een kind is geboren. De man is de verwekker van dit kind, dat op 26 september 2013 door een derde, [A], is erkend. De vrouw heeft het ouderlijk gezag over het kind. De rechtbank had in de bestreden beschikking toestemming verleend aan de man om het kind te erkennen, wat de vrouw betwistte. Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning door [A] en tot vervangende toestemming voor erkenning.
Het hof concludeerde dat de man eerder gebruik had kunnen maken van de mogelijkheid om vervangende toestemming te vragen, maar dit niet had gedaan. De vrouw had haar toestemming aan [A] gegeven met het oog op de belangen van het kind en niet om de man te schaden. De beslissing van het hof leidde tot de conclusie dat de man geen recht had om de erkenning aan te vechten, en hij werd in zijn verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.