ECLI:NL:HR:2016:851

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
15/02613
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een kind door de biologische vader

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de erkenning van een kind door de biologische vader. De man, die de verwekker van de dochter is, heeft verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van zijn kind, nadat de moeder toestemming had verleend aan haar nieuwe partner om het kind te erkennen. De man had eerder, op 17 september 2013, de moeder per brief verzocht om toestemming voor erkenning, maar de moeder had al toestemming gegeven aan haar nieuwe partner op 26 september 2013. De rechtbank had de man in zijn verzoek om vervangende toestemming ontvangen, maar het gerechtshof had de beschikking van de rechtbank vernietigd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken. De Hoge Raad heeft in deze zaak de vraag behandeld of de man tijdig om vervangende toestemming had verzocht. De Hoge Raad oordeelde dat de toestemming van de moeder voor de erkenning door de nieuwe partner slechts een voorwaardelijk karakter had, omdat de man binnen de termijn van drie maanden na zijn verzoek om toestemming bij de rechtbank had verzocht. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

13 mei 2016
Eerste Kamer
15/02613
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [de man],
wonende te [woonplaats],
2. mr. Johanna Louise MULLER, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [de dochter],
kantoorhoudende te Amsterdam,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de moeder.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/13/552118/FA RK 13-7776 van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2014;
b. de beschikking in de zaak 200.157.409/01 van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2010 een dochter geboren. De man is de verwekker van de dochter.
(ii) Sinds november 2012 heeft de moeder een relatie met [betrokkene] (hierna: de nieuwe partner van de moeder).
(iii) De advocaat van de man heeft bij brief van 17 september 2013 de moeder verzocht binnen een week te berichten of zij bereid is mee te werken aan erkenning van de dochter door de man, met aankondiging dat, bij gebreke daarvan, de rechter zal worden verzocht de man vervangende toestemming tot erkenning te geven.
(iv) De dochter is op 26 september 2013 met toestemming van de moeder erkend door de nieuwe partner van de moeder.
3.2.1
Voor zover in cassatie van belang, heeft de man de rechtbank bij op 15 oktober 2013 ingediend verzoekschrift verzocht de erkenning door de nieuwe partner van de moeder te vernietigen. Voorts heeft hij verzocht hem op de voet van art. 1:204 lid 3 BW vervangende toestemming tot erkenning van de dochter te verlenen. De rechtbank heeft de verzochte vervangende toestemming verleend, met last tot doorhaling van de vermelding in de registers van de burgerlijke stand van de erkenning van de dochter door de nieuwe partner van de moeder.
3.2.2
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken. Het heeft daaraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De moeder heeft aan haar nieuwe partner toestemming tot erkenning verleend vóór de dag waarop de man zijn verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend. (rov. 4.1)
De man was reeds toen de moeder zwanger was van de dochter, ervan op de hoogte dat hij de verwekker was.
Hij heeft dan ook sinds hij daarmee bekend was, en in elk geval vanaf de geboorte van de dochter op [geboortedatum] 2010, de mogelijkheid gehad de dochter te erkennen dan wel vervangende toestemming daartoe te vragen. De man had derhalve veel eerder dan hij heeft gedaan vervangende toestemming kunnen verzoeken. De door de man aangevoerde omstandigheden zijn niet voldoende om aan te nemen dat deze aan een eerder verzoek tot vervangende toestemming in de weg stonden. Ook anderszins is het hof niet van zodanige omstandigheden gebleken. (rov. 4.3)
3.3.1
Onderdeel 2.1 komt op tegen het oordeel van het hof dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om vervangende toestemming tot erkenning op de grond dat hij niet tijdig om die toestemming heeft verzocht.
3.3.2
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3196, NJ 2015/455 – derhalve na de onderhavige beschikking van het hof – overwogen aanleiding te zien de regel dat de moeder van het kind aan een andere man dan de verwekker slechts voorwaardelijk toestemming kan verlenen om het kind te erkennen indien de verwekker voordien een verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank heeft ingediend (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0745, NJ 2002/470), ook te aanvaarden voor het geval de verwekker door middel van een brief van een advocaat aan de moeder (of aan haar advocaat) om toestemming tot erkenning heeft verzocht. De Hoge Raad overwoog dat een na een zodanige brief door de moeder aan een andere man gegeven toestemming tot erkenning slechts een voorwaardelijk karakter heeft zolang niet een (nadien) door de verwekker verzochte vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd. Teneinde te voorkomen dat de situatie te lang ongewis blijft, dient de verwekker het verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank in te dienen uiterlijk drie maanden na de dag waarop de brief van de advocaat aan de moeder is verzonden; bij gebreke daarvan wordt een door de moeder aan een andere man gegeven toestemming onvoorwaardelijk (rov. 3.3.3).
3.3.3
In het onderhavige geval heeft de man door middel van een brief van zijn advocaat van 17 september 2013 aan de moeder verzocht hem toestemming te verlenen om de dochter te erkennen (zie hiervoor in 3.1 onder (iii)). Het inleidend verzoekschrift is op 15 oktober 2013 bij de rechtbank ingediend (zie hiervoor in 3.2.1), derhalve binnen de zojuist vermelde termijn van drie maanden.
Dat brengt mee dat het onderdeel terecht betoogt dat de toestemming van de moeder voor de erkenning van de dochter door de nieuwe partner van de moeder, die op 26 september 2013 heeft plaatsgevonden (zie hiervoor in 3.1 onder (iv)), nog slechts een voorwaardelijk karakter had. Het hof had daarom moeten beoordelen of aan de man op grond van art. 1:204 lid 3 BW vervangende toestemming tot erkenning kon worden verleend. Onderdeel 2.1 is derhalve gegrond, evenals het daarop voortbouwende onderdeel 2.4. Onderdeel 2.2 behoeft geen behandeling.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 mei 2016.