Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: mr. F. Jagersma (Russo Van der Waal) te Amsterdam
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.2. In de aanslag ligt besloten de beslissing van de inspecteur het verlies uit werk en woning van het jaar 2005 vast te stellen op nihil, en dat op de voet van artikel 26, eerste lid, Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Besluit) het bedrag van het volgens artikel 11 van dat Besluit naar een volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning gelijktijdig met de aanslag is vastgesteld op nihil (hierna: de stallingsbeschikking 2005).
€ 83.639). Er is geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
€ 98.303) en met een aftrek elders belast van € 28.573 ter zake van € 86.122 aan buitenlands inkomen.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft zich bij brief van 15 januari 2014 over het incidenteel beroep uitgelaten.
2.Feiten
€ 6.431 € 5.468
Het inkomen uit Portugal is in het jaar 2007 en 2008 groter dan het totale belastbare inkomen uit woning en werk. Door de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting hoeft uw cliënt over 2008 en 2009 geen inkomstenbelasting in Nederland te betalen. Uw cliënt kan de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het inkomen uit Portugal op dit moment echter niet volledig benutten.
Het inkomen uit Portugal waarvoor over 2007 en 2008 niet volledig aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend, zet de Belastingdienst automatisch opzij. (…)
Het totale bedrag dat op grond van artikel 11 van het [Besluit] in aanmerking komt voor de doorschuifregeling bedraagt per 31 december 2009 € 25.449. (…)
Toelichting
Het vastgestelde bedrag van de doorschuifregeling is aldus samengesteld.
Jaar Verhouding Elders/Belast Resultaat
(…) (…) (…)
2008 95..631 / 77.167 € 18.464,00
(…) (…)
(…)Totaal € 24.449,00
(…)
Bezwaar
Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. (…).”
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
4.10.1. Naar het oordeel van het Hof is de inspecteur – ten onrechte – eraan voorbijgegaan dat (ook) in de aanslag voor het jaar 2007 een stallingsbeschikking besloten ligt en dat in de uitspraken van de inspecteur en van de rechtbank voor dat jaar besloten ligt dat die stallingsbeschikking is gehandhaafd.
In dat verband heeft belanghebbende tevens gesteld dat er grond is voor vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bij (uitsluitend) het doen van uitspraak op bezwaar, ongeacht of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van de bezwaar- en beroepsfase tezamen. Daarbij gaat belanghebbende – naar het Hof begrijpt – uit van een termijn van een half jaar als genormeerde (maximale) redelijke termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar. Overigens zou in het onderhavige geval ook gerelateerd aan een periode van twee jaren de redelijke termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar zijn overschreden.
De zienswijze van belanghebbende die inhoudt dat het niet zou zijn toegestaan een over-schrijding van de redelijke termijn voor de bezwaarfase te compenseren met een, zoals in de onderhavige zaken, (meer) voortvarende behandeling in de beroepsfase, vindt naar het oordeel van het Hof geen steun in het recht.
De inspecteur acht deze stelling onjuist, omdat tegen de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2004 geen beroep is ingesteld.
Het Hof zal de stallingsbeschikking handhaven zoals deze door de inspecteur nader is genomen in diens beschikking van 21 februari 2013.
5.4. Aangezien belanghebbende zich heeft moeten verweren tegen het incidenteel hoger beroep van de inspecteur en het incidenteel hoger beroep voor wat betreft het jaar 2007 ongegrond is, heeft belanghebbende ook in hoger beroep recht op vergoeding van proceskosten. Het Hof stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.461 (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bij een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1,5).
6.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de toe te kennen proceskostenvergoeding, vergoeding van griffierecht en vergoeding van immateriële schade;
- verklaart de beroepen inzake de jaren 2005 en 2006 ongegrond;
- verklaart het beroep voor wat betreft het jaar 2007 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2007, doch uitsluitend voor wat betreft de daarin besloten liggende beschikking stalling buitenlands inkomen;
- handhaaft de beschikking inhoudende de stalling van buitenlands inkomen van het jaar 2007 zoals deze nader is vastgesteld bij beschikking van 21 februari 2013;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 1.461; en
- gelast de inspecteur het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118 te vergoeden.