ECLI:NL:CRVB:2025:96

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
22/347 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril met betrekking tot de Participatiewet

In deze zaak heeft appellante, die sinds 11 oktober 2010 bijstand ontvangt, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een aangepaste bril. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering als voorliggende voorzieningen worden beschouwd. Appellante is het niet eens met deze afwijzing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 april 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.P.M. Boelens. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door A. Hoekerd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante een gewone bril heeft aangeschaft zonder extra kosten, en dat zij niet heeft aangetoond dat het niet verlenen van bijstand voor de kosten van de bril ernstige gevolgen voor haar heeft.

De Raad heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat er toezeggingen zijn gedaan door het dagelijks bestuur. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur terecht de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De uitspraak is gedaan op 7 januari 2025.

Uitspraak

22/347 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 januari 2022, 21/3516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 7 januari 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril voor appellante. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag afgewezen, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering (Regeling) in het geval van appellante zijn aan te merken als een aan de Participatiewet (PW) voorliggende, toereikende en passende voorziening. Appellante is het daarmee oneens. Appellante krijgt geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft met een brief van 5 december 2023 (regiebrief) aan partijen een aantal vragen gesteld. Bij brief van 19 december 2023 heeft het dagelijks bestuur gereageerd op de regiebrief en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boelens. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Hoekerd.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 11 oktober 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de PW.
1.2.
In een brief van de oogarts van appellante van 7 oktober 2014 staat dat appellante een groot meningeoom van de rechter oogkas heeft, waardoor haar rechteroog sterk naar voren is verplaatst. Als gevolg hiervan kan zij geen normale brillen dragen maar is zij aangewezen op de fabricage van handmade brillen. In februari 2015 heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor de aanschaf van een bril (montuur en glazen) tot een bedrag van € 1.138,40.
1.3.
Omdat haar oude bril kapot is gegaan, heeft appellante op 17 mei 2021 bij het dagelijks bestuur bijzondere bijstand aangevraagd voor, voor zover hier nog van belang, de kosten van een aangepaste bril (montuur en glazen). Op de door appellante overgelegde prijsopgave is vermeld dat de kosten voor deze bril € 806,- bedragen. Deze kosten worden niet vergoed door de ziektekostenverzekeraar van appellante. Naar aanleiding van haar verzoek om informatie heeft de ziektekostenverzekeraar laten weten dat brillenglazen voor personen van 18 jaar en ouder niet worden vergoed uit de basisverzekering. Volgens de aanvullende verzekering worden brillen en contactlenzen tot maximaal € 100,- per twee jaar vergoed. Appellante is niet aanvullend verzekerd.
1.4.
Met een besluit van 25 mei 2021 heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van een aangepaste bril tot een bedrag van € 381,-. Het dagelijks bestuur heeft daarbij op de totale aanschafkosten van € 806,- een bedrag van € 425,- in mindering gebracht, omdat appellante aanspraak heeft op een individuele inkomenstoeslag ter hoogte van dat bedrag. Appellante kan de kosten deels vanuit die individuele inkomenstoeslag voldoen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Appellante heeft de bril tijdens de bezwaarprocedure aangeschaft.
1.6.
Met een besluit van 21 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het besluit van 25 mei 2021 herzien en de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een aangepaste bril alsnog afgewezen. Het dagelijks bestuur heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de Zvw in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening moet worden beschouwd voor de kosten van een bril. De wetgever heeft een bewuste keus gemaakt om de kosten van een bril niet te vergoeden binnen de basisverzekering, zodat het verlenen van bijzondere bijstand niet aan de orde is. Appellante hoeft het al ontvangen bedrag van € 381,- niet terug te betalen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het dagelijks bestuur om de aanvraag van appellante af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende voorziening
4.1.
Geen recht op bijstand bestaat voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Dat volgt uit artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Dit is vaste rechtspraak [1] en is recent nog eens bevestigd in een uitspraak van 26 november 2024. [2]
4.2.
Het is ook vaste rechtspraak dat voor de kosten van een bril en contactlenzen de Zvw en het daarop gebaseerde Besluit zorgverzekering en de Regeling een toereikende en passende voorliggende voorziening is. [3] Dat appellante de bril op grond van de voorliggende voorziening niet vergoed krijgt, is in dit verband niet van belang. Naar zijn aard en doel is sprake van een voor appellante toereikende en passende voorziening.
4.3.
Appellante heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd dat de kosten van contactlenzen op grond van artikel 2.13, derde lid, onder a, van de Regeling wel voor vergoeding in aanmerking komen, indien de noodzaak om contactlenzen te dragen in plaats van een bril het gevolg is van een medische aandoening of trauma. Bij appellante gaat het om een aangepaste bril vanwege de tumor aan haar oog. Juist die aanpassing veroorzaakt de buitensporige kosten. Dit zou volgens appellante pleiten voor een analoge toepassing van de bepaling uit de Regeling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Ter zitting is met appellante besproken waarin de aanpassing van haar bril gelegen is en welke kosten daaraan verbonden waren. Appellante heeft verklaard dat zij een aangepaste bril nodig heeft, maar dat zij, anders dan de oogarts heeft geadviseerd, een gewone bril heeft gekocht. Van die bril is één van de poten sterk omgebogen, zodat deze op haar hoofd past. Hieraan waren geen extra kosten verbonden. De kosten op de bij de aanvraag overgelegde offerte zijn dus de kosten van een gewone bril. Al daarom slaagt de vergelijking met de bepaling uit de Regeling niet.
4.3.2.
Uit 4.1 tot en met 4.3.1 volgt dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Zvw als voorliggende voorziening in de weg staat aan de verlening van de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten voor de bril.
Zeer dringende redenen
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat zij over onvoldoende draagkracht beschikt om zelf de bril aan te schaffen en dat zij zonder deze aangepaste bril niet kan deelnemen aan het maatschappelijk leven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Het dagelijks bestuur kan aan een persoon die op grond van artikel 15 van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid, van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [4] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [5]
4.4.2.
Uit wat ter zitting is besproken blijkt dat appellante een gewone bril heeft gekocht en dat zij hiervoor geen extra kosten heeft gemaakt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet verlenen van bijstand voor de kosten van de bril in haar situatie tot ernstige gevolgen leidt. Dat zij geen draagkracht zou hebben en zonder speciaal aangepaste bril niet kan deelnemen aan het maatschappelijke leven heeft zij niet onderbouwd, maar is ook geen extreme situatie als onder 4.4.1 bedoeld.
Vertrouwensbeginsel
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij contact met medewerker X van het dagelijks bestuur heeft gehad en dat hij heeft aangegeven dat de kosten van een aangepaste bril in haar situatie voor vergoeding in aanmerking komen. Zij verwijst hierbij naar wat de rapporteur in het rapport van 25 mei 2021 onder de toelichting heeft vermeld.
4.5.1.
De Raad merkt de beroepsgrond aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [6]
4.5.3.
Appellante heeft haar stelling dat medewerker X heeft aangegeven dat de kosten van een aangepaste bril in haar situatie voor vergoeding in aanmerking zouden komen niet onderbouwd. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat X dit niet letterlijk zo gezegd heeft, maar wel heeft gesuggereerd. Ook dit heeft zij niet onderbouwd en dit blijkt ook niet uit het door appellante genoemde rapport.
4.5.4.
Uit 4.5.3 volgt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat van de kant van het dagelijks bestuur een toezegging of andere uitlating is gedaan of gedraging is verricht als bedoeld in 4.5.2. Dit betekent al dat appellante niet de gerechtvaardigde verwachting kon hebben dat de kosten van de bril volledig door het dagelijks bestuur zouden worden vergoed. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom al niet.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril terecht heeft afgewezen.
5. Appellante krijgt de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht daarom niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en M.F. Wagner en P.J. Huisman als leden, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8263.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
6.Uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.