In deze zaak heeft appellante, die sinds 11 oktober 2010 bijstand ontvangt, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een aangepaste bril. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering als voorliggende voorzieningen worden beschouwd. Appellante is het niet eens met deze afwijzing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 april 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.P.M. Boelens. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door A. Hoekerd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante een gewone bril heeft aangeschaft zonder extra kosten, en dat zij niet heeft aangetoond dat het niet verlenen van bijstand voor de kosten van de bril ernstige gevolgen voor haar heeft.
De Raad heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat er toezeggingen zijn gedaan door het dagelijks bestuur. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur terecht de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De uitspraak is gedaan op 7 januari 2025.