ECLI:NL:CRVB:2025:95

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
23/2688 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand als dak- en thuisloze op basis van onvoldoende medewerking aan onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een bijstandsaanvraag door de gemeente Amsterdam. De appellant, een dak- en thuisloze, had op 17 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat de appellant onvoldoende had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn verblijfplaats. De handhavingsspecialisten van de gemeente hebben op verschillende dagen de opgegeven adressen bezocht, maar de appellant was daar niet aangetroffen. De Raad heeft vastgesteld dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand, omdat hij niet kon bewijzen dat hij tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen behoort. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan onderzoeken door aanvragers van bijstand en de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet.

Uitspraak

23/2688 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2023, 23/1599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 14 januari 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een besluit tot afwijzing van de aanvraag van appellant om bijstand als dak- en thuisloze. Volgens het college heeft appellant onvoldoende meegewerkt om te kunnen vaststellen of hij behoort tot deze bijzondere doelgroep en of hij op basis daarvan recht heeft op bijstand. Appellant is geen enkele keer aangetroffen op de door hem opgegeven verblijfslocaties tijdens de door hem opgegeven tijden. Appellant stelt dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en dat zijn recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. Appellant krijgt hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen met een brief van 23 mei 2024 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en ook dat de Raad geen vragen heeft en een zitting niet nodig vindt, omdat het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om te worden gehoord.
Appellant heeft naar aanleiding van de regiebrief verklaard dat hij wel gebruik wil maken van zijn recht om te worden gehoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 november 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Velthorst. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 17 augustus 2022 een aanvraag gedaan voor bijstand voor bijzondere doelgroepen op grond van de Participatiewet (PW). Daarbij heeft appellant op het “inlichtingen- en opgaveformulier verblijfslocatie(s) dak- en thuislozen” (formulier) opgegeven op drie adressen/locaties in Amsterdam te verblijven tussen 01.00 en 09.00 uur. Dit betreft een adres aan de [adres 1] (adres 1), een adres aan de [adres 2] (adres 2) en een sleepboot op de [locatie 1] (locatie 1).
1.2.
Het college heeft vervolgens onderzoek laten verrichten naar de juistheid van de door appellant verstrekte gegevens over de feitelijke verblijfslocaties en zijn woonsituatie. In dat kader hebben twee handhavingsspecialisten van de gemeente Amsterdam de drie opgegeven adressen/locaties bezocht op woensdagochtend 28 september 2022, op vrijdagochtend 30 september 2022 en op dinsdagochtend 4 oktober 2022. Op maandagochtend 3 oktober 2022 hebben zij alleen de sleepboot bezocht. Afgezien van het bezoek op 28 september 2022 bij de sleepboot, heeft elk bezoek voor 09.00 uur plaatsgevonden. De handhavingsspecialisten hebben appellant tijdens deze bezoeken geen enkele keer aangetroffen. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 4 oktober 2022.
1.3.
Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft het college met een besluit van 6 oktober 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 2 februari 2023 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant niet voldoende aan het onderzoek heeft meegewerkt om te kunnen vaststellen of hij behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen. Bij herhaalde onaangekondigde adres- en locatiebezoeken is appellant niet aangetroffen en hij heeft ook geen wijzigingen over zijn verblijfslocaties aan het college doorgegeven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot afwijzing van de bijstandsaanvraag van appellant in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op iemand die bijstand aanvraagt zijn vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor de aanvraag de inlichtingenverplichting en de medewerkingsverplichting van artikel 17, eerste en tweede lid, van de PW van toepassing. Hierbij vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven waarover de aanvrager dus inlichtingen dient te geven. Op grond van vaste rechtspraak kan ook van iemand die stelt dakloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen dat hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft. [1] De bijstandverlenende instantie heeft vervolgens een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Om vast te stellen of een aanvrager behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen maakt het college gebruik van een formulier. Een aanvrager moet op het formulier vermelden waar hij vanaf de datum van aanvraag verblijft of zal verblijven en per opgegeven adres/locatie ook de eventuele tijdstippen van aankomst en vertrek en het aantal nachten dat de aanvrager gemiddeld per week verblijft op dit adres. Iedere wijziging dient te worden doorgegeven. Vervolgens wordt voor verificatie van de opgegeven gegevens een adres- of locatiebezoek afgelegd. Bij de invulling en ondertekening van het formulier wordt een en ander standaard met de aanvrager besproken en aangegeven dat deze werkwijze noodzakelijk is uit een oogpunt van efficiënte controle. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is deze werkwijze niet onredelijk. [2]
Heeft het college voldoende zorgvuldig onderzoek verricht?
4.3.
Appellant voert aan dat het onderzoek door de handhavingsspecialisten onzorgvuldig is geweest. Ter zitting heeft hij daartoe ten eerste aangevoerd dat niet kon worden aangebeld bij adressen 1 en 2. Bij adres 1 deed de bel het niet en bij adres 2 was geen bel aanwezig voor de vierde verdieping waar appellant sliep. Voor zover de handhavingsspecialisten hebben verklaard dat zij bij de sleepboot op locatie 1 op de deur hebben geklopt is dit volgens appellant niet mogelijk omdat die sleepboot vanaf de kade heel moeilijk te bereiken is. Deze grond slaagt niet.
4.3.1.
De Raad ziet voor deze eerst door appellant ter zitting in hoger beroep gestelde feiten geen aanknopingspunten in het dossier. In het rapport van 4 oktober 2022 hebben de handhavingsspecialisten voor adres 1 verklaard dat op hun aanbellen niet werd gereageerd. In dat rapport staat niet vermeld dat de bel het niet deed, noch heeft appellant dit op het door hem ingevulde formulier vermeld. Bij adres 2 is na aanbellen steeds gereageerd. Daarbij hebben de betreffende (hoofd)bewoners niet verklaard dat appellant op dat moment op dat adres verbleef of dat hij op een andere verdieping sliep. Zij verklaarden juist dat appellant er op die momenten niet was. Verder heeft één van de handhavingsspecialisten in een emailbericht van 20 januari 2023 bevestigd dat bij de sleepboot is aangeklopt. De Raad ziet geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Aangezien de handhavingsspecialisten bij adres 1 en 2 konden aanbellen en zij bij de sleepboot op de deur konden kloppen, hoefde dat voor hen geen aanleiding te vormen ook nog telefonisch contact op te nemen met appellant. [3]
4.3.2.
Appellant heeft ten tweede aangevoerd dat hij niet gedurende de door hem op het formulier aangegeven tijden verbleef op adressen 1 en 2 en locatie 1 en dat hem dat niet tegengeworpen kon worden omdat hij altijd op onregelmatige tijden op de door hem opgegeven locaties verbleef. Deze grond slaagt niet. Appellant heeft zonder voorbehoud tijden doorgegeven van 01.00 tot 09.00 uur. Als deze tijden anders waren geweest of zouden zijn gewijzigd, had het op de weg van appellant gelegen om daar duidelijkheid over te geven, of om wijzigingen daarvan door te geven zoals ook op het formulier staat vermeld.
4.3.3
Appellant heeft tot slot aangevoerd dat het onderzoek te beperkt is geweest. Eenmaal is locatie 1 na 9.00 uur bezocht en er hebben niet vaak genoeg locatiecontroles plaatsgevonden. Ook deze grond slaagt niet. Nu de handhavingsspecialisten in ieder geval op twee verschillende dagen, namelijk op 30 september 2022 en op 4 oktober 2022 zowel adres 1, adres 2, als locatie 1 hebben bezocht op dagen en tijdstippen waarop appellant volgens zijn eigen opgave op één van die drie plekken aanwezig moest zijn, heeft het college voldoende onderzoek gedaan naar het verblijf van appellant. [4] Appellant is op beide dagen niet aangetroffen op één van deze plekken. Dat de (hoofd)bewoners van adres 2 hebben verklaard dat appellant daar wel eerder heeft verbleven, doet niet af aan het feit dat hij gedurende die controles op geen van de drie plekken is aangetroffen.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) N. Benhaddou

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 22 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1531 en van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2133.
3.Vergelijk de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2133.
4.Vergelijk de uitspraken van 13 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:414, en van 21 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2294.