In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door de gemeente Amsterdam. Appellant, een dak- en thuisloze, had zijn aanvraag om bijstand ingediend op 20 september 2019, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 22 oktober 2019 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant onvolledige inlichtingen had verstrekt over zijn verblijfadressen. Tijdens het intakegesprek had appellant verklaard op twee adressen te verblijven, maar bij controles op deze adressen werd hij niet aangetroffen. Appellant stelde dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn verblijfplaatsen.
De Raad oordeelde dat appellant wel degelijk zijn inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij niet op de opgegeven adressen was aangetroffen. De Raad bevestigde dat het college voldoende onderzoek had gedaan door de adressen op meerdere dagen te bezoeken. Daarnaast was er een geschil over de vraag of het college een dwangsom verschuldigd was, omdat appellant het college pas onredelijk laat in gebreke had gesteld. De Raad oordeelde dat het college geen dwangsom verschuldigd was, omdat appellant te lang had gewacht met het indienen van de ingebrekestelling. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.