ECLI:NL:CRVB:2018:414
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening aan dakloze op basis van onvoldoende controleerbare verblijfgegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een dakloze man, had op 2 oktober 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Hij stelde dat hij sinds een jaar dakloos was en op zoek naar woonruimte. Bij zijn aanvraag gaf hij aan op verschillende adressen in Amsterdam te verblijven, maar na onderzoek door de gemeente Amsterdam bleek dat hij op de opgegeven adressen niet was aangetroffen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat de appellant onvolledige inlichtingen had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten dat hij recht had op bijstand en dat het college onvoldoende maatwerk had geleverd. De Raad overwoog dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van recht op bijstand. De Raad bevestigde dat het college voldoende onderzoek had gedaan en dat de appellant niet aan zijn wettelijke inlichtingenplicht had voldaan. De Raad oordeelde dat de handhavingsspecialisten op de opgegeven adressen waren geweest en dat er geen aanleiding was om telefonisch contact op te nemen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand.