ECLI:NL:CRVB:2018:414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
16/6877 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening aan dakloze op basis van onvoldoende controleerbare verblijfgegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een dakloze man, had op 2 oktober 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Hij stelde dat hij sinds een jaar dakloos was en op zoek naar woonruimte. Bij zijn aanvraag gaf hij aan op verschillende adressen in Amsterdam te verblijven, maar na onderzoek door de gemeente Amsterdam bleek dat hij op de opgegeven adressen niet was aangetroffen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat de appellant onvolledige inlichtingen had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten dat hij recht had op bijstand en dat het college onvoldoende maatwerk had geleverd. De Raad overwoog dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van recht op bijstand. De Raad bevestigde dat het college voldoende onderzoek had gedaan en dat de appellant niet aan zijn wettelijke inlichtingenplicht had voldaan. De Raad oordeelde dat de handhavingsspecialisten op de opgegeven adressen waren geweest en dat er geen aanleiding was om telefonisch contact op te nemen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand.

Uitspraak

16/6877 PW
Datum uitspraak: 13 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 september 2016, 16/3074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 november 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 2 oktober 2015 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Op 9 oktober 2015 heeft appellant de aanvraag ingediend. Daarbij heeft hij te kennen gegeven sinds een jaar dakloos te zijn en dat hij op zoek is naar woonruimte.
1.2.
In het kader van de aanvraag heeft appellant een zogenoemd zevendagenformulier ingevuld. Daarop heeft hij vermeld vanaf 29 oktober 2015 te hebben verbleven op de adressen [adres 1] en [adres 2] en op het adres [adres 3] . Op een formulier ‘Opgave verblijfslocatie(s) dak- thuisloze’ heeft hij op
3 november 2015 vermeld in Amsterdam te verblijven op de adressen: [adres 1] (aankomst om 17:00 uur, vertrek om 08:00 uur), [adres 2] (aankomst 20:00 uur, vertrek 08:00 uur) en [adres 4] (aankomst 20.00 uur, vertrek 10:00 uur).
1.3.
Een handhavingsspecialist van de afdeling Handhaving Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, werkzaam binnen de afdeling Controle, heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar het feitelijk adres en de woonsituatie van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 november 2015. Uit dit rapport blijkt dat de handhavingsspecialist, vergezeld van een collega, de opgegeven adressen in [gemeente] op 19 en 20 november 2015 heeft bezocht en dat zij appellant daar niet hebben aangetroffen.
1.4.
Bij besluit van 20 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 maart 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“3. Eiser betoogt dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft verricht, door onvoldoende maatwerk te leveren en tijdens de controle geen telefonisch contact met hem op te nemen. Verweerder is daarom ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het recht op bijstand van eiser niet is vast te stellen.
4. De rechtbank stelt voorop dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) kan ook van iemand die stelt dakloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Het is vervolgens aan het bijstandsverlenend orgaan om in het kader van de onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsplicht voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3821).
5. De rechtbank volgt het betoog van eiser dat verweerder geen maatwerk heeft geleverd niet. Nog daargelaten dat eiser zijn betoog niet heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan het vereiste om maatwerk te leveren. De handhavingsspecialisten hebben immers diverse keren de door eiser opgegeven locaties bezocht en hebben eiser daar niet aangetroffen. Bij de locatiebezoeken zoals die in het geval van eiser zijn uitgevoerd gaat het erom dat verweerder verzoeker aantreft op de door hem opgegeven locaties. Met deze controles biedt verweerder bovendien ook een vorm van maatwerk die tegemoetkomt aan de bijzondere situatie waarin personen als eiser verkeren. Daarbij bestond geen aanleiding om tijdens de controle telefonisch contact op te nemen, omdat de door eiser opgegeven locaties op zichzelf duidelijk waren.”
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht op bijstand heeft en dat het college onvoldoende maatwerk heeft geleverd. Er is sprake van onzorgvuldig onderzoek en strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat slechts op één datum een bezoek aan de adressen in [gemeente] is gebracht. Ter onderbouwing verwijst appellant naar wat hij naar voren heeft gebracht in de aanvraag-, bezwaar-, voorlopige voorzienings- en beroepsfase. Appellant stelt dat er wel degelijk aanleiding was om tijdens de verblijfscontrole telefonisch contact met hem op te nemen. De rechtbank leest in de uitspraak van de Raad van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2863, ten onrechte dat het telefonisch contact opnemen tijdens de huisbezoeken de effectiviteit van de verblijfscontrole beperkt. Daarbij komt dat in zijn geval de effectiviteit van de verblijfscontrole door het bellen niet wordt beperkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 2 oktober 2015 (datum melding) tot en met
20 november 2015 (datum besluit op aanvraag).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in wezen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog het volgende toe.
4.3.
Vaststaat dat de handhavingsspecialisten op 19 en 20 november 2015 de adressen [adres 2] en [adres 4] en op 20 november 2015 het adres
[adres 1] hebben bezocht. Anders dan appellant meent, geeft de omstandigheid dat slechts op één datum aan alle drie de opgegeven locaties een bezoek is gebracht, geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek en strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het college heeft met de controles die op 20 november 2015 hebben plaatsgevonden immers voldaan aan de onder 2 vermelde onderzoekplicht.
4.4.
Uit onder meer de onder 3 vermelde uitspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4021) valt af te leiden dat bij de controle van de verblijflocatie(s) de gedragslijn wordt gehanteerd dat slechts in incidentele gevallen naar betrokkenen wordt gebeld, bijvoorbeeld in het geval de bel kapot is van een woning die als verblijfslocatie is opgegeven, of als het vriest of stortregent en de opgegeven verblijfslocatie zich in een park bevindt. Het bellen naar betrokkenen maakt in beginsel geen deel uit van de gevolgde werkwijze. Niet valt in te zien dat tijdens de controles in geding voor de handhavingsspecialisten aanleiding bestond om appellant conform de gedragslijn, bij uitzondering, te bellen.
4.5.
De niet onderbouwde stelling van appellant dat in zijn geval de effectiviteit van de verblijfscontrole door het bellen niet wordt beperkt behoeft, wat daarvan ook zij, gelet op het overwogene in 4.4 geen bespreking.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit

HD