ECLI:NL:CRVB:2025:853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
22/2221 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen intrekkings- en terugvorderingsbesluit in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) door het zorgkantoor, dat dit deed op basis van fraudemeldingen. De budgethouder, samen met twee betrokkenen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank heeft de bezwaren van de betrokkenen gegrond verklaard, maar het zorgkantoor heeft in hoger beroep aangevoerd dat de betrokkenen geen belanghebbenden zijn bij het besluit van intrekking. De Raad heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de betrokkenen als belanghebbenden heeft aangemerkt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart de bezwaren van de betrokkenen niet-ontvankelijk. Tevens wordt het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van de betrokkenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste kwalificatie van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 april 2025
22/2221 WLZ, 22/2222 WLZ, 22/3288 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2021, 21/4020 en 21/4101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
[betrokkene B.V. 1] (betrokkene 1)
[betrokkene B.V. 2] (betrokkene 2)

SAMENVATTING

De Raad oordeelt in deze zaken dat de bezwaren van betrokkene 1 en betrokkene 2 nietontvankelijk hadden moeten worden verklaard. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.J. Arnold, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene 1 hebben mrs. V.S. van Brouwershaven en H.A. Kivits, advocaten, een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene 2 hebben mrs. R.S. Wijling en F.C. le Roy, advocaten, een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een zienswijze ingediend in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
[naam budgethouder] (budgethouder) is geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor heeft aan de budgethouder in verband hiermee een persoonsgebonden budget (pgb) verleend op grond van de Wlz.
1.2.
De budgethouder kocht met dit pgb zorg in bij betrokkene 1. Betrokkene 2 is tot bewindvoerder en mentor van de budgethouder benoemd.
1.3.
Het zorgkantoor heeft naar aanleiding van fraudemeldingen onderzoek gedaan naar de besteding van het pgb door de budgethouder bij betrokkene 1. Met een besluit van 25 augustus 2020 heeft het zorgkantoor, onder verwijzing naar de resultaten van het onderzoek, het pgb van de budgethouder voor de jaren 2019 en 2020 ingetrokken en van de budgethouder een bedrag van € 76.237,75 teruggevorderd.
1.4.
De budgethouder, betrokkene 1 en betrokkene 2 hebben tegen het besluit van 25 augustus 2020 bezwaar gemaakt.
1.5.
Betrokkene 1 heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
1.6.
Met een besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het besluit van 25 augustus 2020 gehandhaafd.
1.7.
Betrokkene 1 heeft haar beroep na het nemen van het bestreden besluit gehandhaafd. Betrokkene 2 heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De budgethouder heeft geen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene 1 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar gegrond verklaard en de door het zorgkantoor verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak verder de beroepen tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 25 augustus 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft betrokkenen 1 en 2 aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit van 25 augustus 2020. De rechtbank heeft verder overwogen dat het zorgkantoor niet aannemelijk heeft gemaakt dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen van het pgb.
Het standpunt van het zorgkantoor
3. Het zorgkantoor heeft zich onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 23 november 2022 [1] op het standpunt gesteld dat betrokkenen 1 en 2 achteraf gezien geen belanghebbenden blijken te zijn bij het besluit van 25 augustus 2020.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd aan de hand van wat het zorgkantoor in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Aan de orde is allereerst de vraag of betrokkenen 1 en 2 belanghebbenden zijn bij het intrekkings- en terugvorderingsbesluit van 25 augustus 2020.
4.2.
Ten aanzien van betrokkene 1 oordeelt de Raad hierover als volgt. In de in overweging 3 genoemde uitspraken van 23 november 2022 en de uitspraken van de Raad van 15 november 2023 [2] heeft de Raad geoordeeld dat betrokkene 1 geen belanghebbende is bij soortgelijke besluiten als het besluit dat hier aan de orde is. Er zijn in deze procedure geen argumenten of aanknopingspunten die leiden tot een ander oordeel dan het oordeel dat in die uitspraken is gegeven. Het zorgkantoor heeft het bezwaar van betrokkene 1 daarom ten onrechte ontvankelijk geacht.
4.3.
Ten aanzien van betrokkene 2 oordeelt de Raad hierover als volgt. Betrokkene 2 heeft zowel namens de budgethouder als voor zichzelf als bewindvoerder en mentor bezwaar gemaakt. In die laatste hoedanigheid was betrokkene 2 geen belanghebbende bij het besluit van 25 augustus 2020. De Raad verwijst ook hiervoor naar de in 4.2 genoemde uitspraken. Van een eigen, rechtens relevant belang van de bewindvoerder en mentor is niet gebleken. Het zorgkantoor heeft het “namens zichzelf” ingediende bezwaar van betrokkene 2 dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht.
4.4.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De Raad komt ook niet meer toe aan bespreking van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
4.5.
Nu de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, beoordeelt de Raad vervolgens de beroepen van betrokkenen 1 en 2 tegen het bestreden besluit en het beroep tegen het niet tijdig beslissen van betrokkene 1.
4.5.1.
Zoals is overwogen in 4.2 en 4.3 zijn de bezwaren van betrokkenen 1 en 2 door het zorgkantoor ten onrechte ontvankelijk geacht. De beroepen zijn daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het de bezwaren van betrokkenen 1 en 2 betreft. De Raad zal deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaren.
4.5.2.
Het beroep van betrokkene 1 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar is eveneens niet-ontvankelijk, aangezien inmiddels een besluit is genomen en daarom geen belang meer bestaat. In de toekenning van een eventuele dwangsom kan voorts geen belang worden gevonden, omdat aan een niet-belanghebbende geen dwangsom toekomt. [3]

Conclusie en gevolgen

5.1
Aanleiding bestaat het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van betrokkene 1. Betrokkene 1 heeft in deze zaak en in vier andere zaken hetzelfde verweerschrift ingediend. Deze zaken zijn op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) aan te merken als met elkaar samenhangende zaken, zodat zij samen voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. Verder is wegingsfactor 1,5 toegepast, die gehanteerd wordt bij vier of meer samenhangende zaken, en is het bedrag gedeeld door het aantal van vijf samenhangende zaken. De totale kosten worden begroot op € 272,10 (1 punt voor het verweerschrift, met een waarde per punt van € 907,-).
5.2.
Aanleiding bestaat het zorgkantoor ook te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van betrokkene 2. Betrokkene 2 heeft in deze zaak en in vier andere zaken hetzelfde verweerschrift ingediend. Deze zaken zijn op grond van artikel 3, tweede lid, van het Bpb aan te merken als met elkaar samenhangende zaken, zodat zij samen voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. Verder is wegingsfactor 1,5 toegepast, die gehanteerd wordt bij vier of meer samenhangende zaken, en is het bedrag gedeeld door het aantal van vijf samenhangende zaken. De totale kosten worden begroot op € 272,10 (1 punt voor het verweerschrift, met een waarde per punt van € 907,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
  • verklaart de beroepen tegen het besluit van 1 juli 2021 gegrond en vernietigt dat besluit, voor zover het zorgkantoor de bezwaren van betrokkenen 1 en 2 ontvankelijk heeft geacht;
  • verklaart het beroep van betrokkene 1 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart de bezwaren van betrokkenen 1 en 2 tegen het besluit van 25 augustus 2020 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 1 juli 2021;
  • veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van betrokkene 1 in hoger beroep tot een bedrag van €272,10,-;
  • veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van betrokkene 2 in hoger beroep tot een bedrag van €272,10,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.C.A. Bruggeman, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
(getekend) C.W.C.A. Bruggeman
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

3.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3139.