ECLI:NL:CRVB:2025:848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
22/2762 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit van het zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. en betrokkene B.V. over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het zorgkantoor. Het zorgkantoor had op 25 augustus 2020 het persoonsgebonden budget (pgb) van de budgethouder ingetrokken en een bedrag van € 45.364,06 teruggevorderd. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Raad oordeelt dat betrokkene niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het intrekkings- en terugvorderingsbesluit. De rechtbank had het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard, maar de Raad vernietigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat het zorgkantoor het bezwaar van betrokkene ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, waardoor het hoger beroep slaagt. De Raad verklaart het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het het bezwaar van betrokkene betreft. Tevens wordt het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard, evenals het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. De Raad veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 272,10.

Uitspraak

22/2762 WLZ
Datum uitspraak: 25 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2022, 21/4022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
[betrokkene B.V.] (betrokkene)
SAMENVATTING
De Raad oordeelt in deze zaak dat het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd.

PROCESVERLOOP

Namens het zorgkantoor heeft mr. H.J. Arnold, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene hebben mr. V.S. van Brouwershaven en mr. H.A. Kivits, advocaten, een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
[naam budgethouder] (budgethouder) is geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor heeft aan de budgethouder in verband hiermee voor de jaren 2019 en 2020 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend op grond van de Wlz.
1.2.
Budgethouder kocht met het pgb de zorg in bij betrokkene.
1.3.
Het zorgkantoor heeft naar aanleiding van fraudemeldingen onderzoek gedaan naar de besteding van het pgb door de budgethouder bij betrokkene. Met een besluit van 25 augustus 2020 heeft het zorgkantoor, onder verwijzing naar de resultaten van het onderzoek, het pgb van de budgethouder voor de jaren 2019 en 2020 ingetrokken en van hem een bedrag van € 45.364,06 teruggevorderd.
1.4.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
1.5.
Met een besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van de budgethouder en betrokkene tegen het besluit van 25 augustus 2020 ongegrond verklaard.
1.6.
Betrokkene heeft het beroep na het nemen van het bestreden besluit gehandhaafd. De budgethouder heeft wel beroep ingesteld, maar heeft dit beroep op de zitting van de rechtbank ingetrokken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en de door het zorgkantoor verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Verder heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 25 augustus 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft betrokkene aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. De rechtbank heeft verder overwogen dat het zorgkantoor niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen behorende bij het pgb.
Het standpunt van het zorgkantoor
3. Het zorgkantoor is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het zorgkantoor heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 23 november 2022, [1] op het standpunt gesteld dat betrokkene achteraf gezien niet is aan te merken als belanghebbende.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Aan de orde is de vraag of betrokkene belanghebbende is bij het intrekkings- en terugvorderingsbesluit van 25 augustus 2020. In de onder 3 genoemde uitspraken van 23 november 2022 en de uitspraken van 15 november 2023 [2] heeft de Raad geoordeeld dat betrokkene geen belanghebbende is bij soortgelijke besluiten als het besluit dat hier aan de orde is. Er zijn in deze procedure geen argumenten of aanknopingspunten die leiden tot een ander oordeel dan het oordeel dat in die uitspraken is gegeven. Het zorgkantoor heeft het bezwaar van betrokkene daarom ten onrechte ontvankelijk geacht.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
4.3.
Omdat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, beoordeelt de Raad vervolgens de beroepen van betrokkene tegen het bestreden besluit en de beroepen tegen het niet tijdig beslissen.
4.4.
Zoals is overwogen in 4.1 heeft het zorgkantoor het bezwaar van betrokkene ten onrechte ontvankelijk geacht. Het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en dit besluit moet worden vernietigd voor zover dit het bezwaar van betrokkene betreft. De Raad zal dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
4.5.
Het beroep van betrokkene tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar is eveneens niet-ontvankelijk, aangezien inmiddels een besluit is genomen en om die reden geen belang meer bestaat. In de toekenning van een eventuele dwangsom kan ook geen belang worden gevonden, omdat aan een niet-belanghebbende geen dwangsom toekomt. [3]

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover dit het bezwaar van betrokkene betreft. Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 augustus 2020 wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van betrokkene tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard.
5. De Raad ziet aanleiding het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van betrokkene tot een bedrag van € 272,10. Betrokkene heeft in deze zaak en vier andere zaken een gelijkluidend verweerschrift ingediend (1 punt met een waarde van € 907,-). Deze zaken zijn door de Raad gelijktijdig behandeld, waarbij de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Deze zaken zijn op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) aan te merken als met elkaar samenhangende zaken, zodat zij samen voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. Verder is wegingsfactor 1,5 toegepast, die gehanteerd wordt bij vier of meer samenhangende zaken, en is het bedrag gedeeld door het aantal van vijf samenhangende zaken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 juli 2021 gegrond en vernietigt dat besluit, voor zover het zorgkantoor het bezwaar van betrokkene ontvankelijk heeft geacht;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar nietontvankelijk;
  • verklaart het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 augustus 2020 nietontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 1 juli 2021;
  • veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 272,10,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.C.A. Bruggeman, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
(getekend) C.W.C.A. Bruggeman
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

3.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3139.