In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag door appellant voor verlenging en uitbreiding van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant, die in 1987 is geboren, heeft in 2009 een verkeersongeval gehad, wat heeft geleid tot beperkingen waarvoor hij sinds 2010 diverse voorzieningen heeft ontvangen. In 2017 sloot hij een vaststellingsovereenkomst met de schadeverzekeraar van de aansprakelijke partij, waarbij hij een schadevergoeding ontving. In 2020 vroeg hij om verlenging van zijn maatwerkvoorzieningen, maar het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard wees deze aanvraag af, stellende dat appellant met de vaststellingsovereenkomst zijn beperkingen op eigen kracht had weggenomen. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst niet in de weg staat aan de verstrekking van maatwerkvoorzieningen. De Raad benadrukte dat appellant de vrijheid heeft om te kiezen tussen het aanvragen van voorzieningen bij het college of het regelen van vergoeding met de schadeverzekeraar. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het college onterecht was, omdat niet was aangetoond dat de kosten van de gevraagde voorzieningen volledig waren vergoed in de vaststellingsovereenkomst. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college ook de proceskosten van appellant diende te vergoeden.