ECLI:NL:CRVB:2025:717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
23/3364 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor uitvaartkosten wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor uitvaartkosten door het college van burgemeester en wethouders van Venlo. De aanvraag was ingediend op 10 augustus 2022, terwijl de uitvaartkosten al op 23 mei 2022 waren ontstaan. De Raad oordeelt dat de aanvraag te laat is ingediend, omdat de kosten al waren gemaakt voordat de aanvraag werd ingediend. Appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. Q.J. van Riet, voerde aan dat de aanvraag tijdig was, omdat de kosten pas op 17 juni 2022 waren gefactureerd. De Raad verwierp deze stelling, omdat de juridische verplichting tot betaling al was aangegaan bij het ondertekenen van de begroting op 23 mei 2022. De rechtbank Limburg had eerder de afwijzing van de aanvraag bevestigd, en de Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of het griffierecht terug.

Uitspraak

23/3364 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 oktober 2023, 23/619 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 22 april 2025

SAMENVATTING

In deze zaak heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor uitvaartkosten afgewezen op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend. Appellante heeft aangevoerd dat de aanvraag binnen de in de beleidsregels van het college gestelde termijn is ingediend. De Raad oordeelt dat appellante daarbij uitgaat van een foutieve aanvangsdatum van die termijn en geeft appellante daarom geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. Q.J. van Riet, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Riet. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Keus.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 23 mei 2022 een begroting ontvangen van [naam uitvaartcentrum] (uitvaartcentrum) voor de kosten van de uitvaart van haar vader op [datum] 2022. In de begroting is vermeld dat de kosten voor de uitvaart op € 2.400,- zijn begroot en dat de kosten kunnen toenemen indien voorafgaand aan de dag van de uitvaart wensen worden toegevoegd. Op 23 mei 2022 heeft appellante deze begroting voor gezien en akkoord ondertekend en een aanbetaling van € 500,- gedaan. De uitvaart heeft op [datum] 2022 plaatsgevonden. Het uitvaartcentrum heeft op 17 juni 2022 een factuur gestuurd voor de uitvaart. Het factuurbedrag is € 2.400,-, waarbij is vermeld dat daarvan nog € 1.900,- openstaat.
1.2.
Appellante en haar partner stonden in de periode waarover het hier gaat onder bewind. De bewindvoerder heeft op 10 augustus 2022 voor appellante een aanvraag om bijzondere bijstand voor onder meer de kosten van de uitvaart van de vader van appellante (uitvaartkosten) ingediend tot een bedrag van € 2.400,-.
1.3.
Met een besluit van 7 oktober 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 2 februari 2023 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft het college, de aanvraag afgewezen op de grond dat die te laat is ingediend. De uitvaartkosten zijn op 23 mei 2022 opgekomen, omdat appellante en haar partner op dat moment bekend waren met de kosten. Conform het beleid van het college wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kosten die meer dan twee maanden voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Algemeen
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitvaartkosten zijn ontstaan voor de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend.
4.2.
Voor kosten die zijn ontstaan voor de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de PW en de vaste rechtspraak over de voorloper van die bepaling (artikel 68a, eerste lid, van de Algemene bijstandswet). [1]
4.3.
Het moment waarop kosten ontstaan is voor de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW het moment waarop door of ten behoeve van de betrokkene actie wordt ondernomen en/of juridische verplichtingen worden aangegaan, waaruit kosten voor hem (kunnen) voortvloeien, dan wel het moment waarop op een andere manier kosten voor rekening van de betrokkene ontstaan. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.4.
Op grond van artikel 4.2 van de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2021 wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kosten die meer dan twee maanden voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt. Hieruit volgt dat het beleid tevens inhoudt dat, in afwijking van artikel 44, eerste lid, van de PW, wel bijzondere bijstand kan worden verstrekt als de kosten ten hoogste twee maanden voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt.
Ontstaan van de kosten
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat de aanvraag om bijzondere bijstand, gelet op het beleid, tijdig is ingediend, omdat de uitvaartkosten zijn ontstaan op 17 juni 2022, de datum waarop het uitvaartcentrum deze kosten heeft gefactureerd aan appellante. Maar de bewindvoerder moest de factuur goedkeuren en dat is pas gebeurd met het indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand op 10 augustus 2022. Daarom is de betalingsverplichting toen pas ontstaan. Op het moment van ondertekening van de begroting, te weten 24 mei 2022, bestond deze betalingsverplichting nog niet. Bovendien konden de daadwerkelijke kosten van de uitvaart hoger of lager uitvallen dan de begrote kosten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De uitvaartkosten zijn al op 23 mei 2022 ontstaan. Met het ondertekenen van de begroting voor de uitvaart is appellante namelijk een juridische verplichting aangegaan waaruit kosten voor haar konden voortvloeien. Dat de rekening pas op 17 juni 2022 is gepresenteerd maakt dit niet anders. [3] Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de hoogte van de uitvaartkosten na de begroting nog kon wijzigen. [4] De enkele stelling van appellante dat haar bewindvoerder de overeenkomst met het uitvaartcentrum ongeldig kon verklaren leidt niet tot de conclusie dat de uitvaartkosten pas zijn ontstaan op het moment dat de bewindvoerder de overeenkomst had goedgekeurd.
4.5.2.
Dit leidt tot de conclusie dat de beroepsgrond niet berust op een juiste feitelijke grondslag.
Ter zitting aangevoerde beroepsgrond blijft buiten bespreking
4.6.
Ter zitting heeft appellante nog aangevoerd dat het niet toekennen van bijzondere bijstand voor de uitvaartkosten in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond blijft buiten bespreking.
4.6.1.
Deze beroepsgrond is namelijk, in strijd met de goede procesorde, pas ter zitting aangevoerd. Niet valt in te zien dat appellante deze beroepsgrond niet eerder had kunnen aanvoeren, te meer omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak een oordeel heeft gegeven over het door haar in beroep gedane beroep op het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.M.J. van Erkel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Participatiewet
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2021
Artikel 4.2
1. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kosten die meer dan twee maanden voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt.
2. Onder het maken van kosten wordt verstaan het verrichten van een handeling waarmee vaststaat dat er kosten in rekening worden gebracht. Dit is slechts anders bij medische kosten die via de zorgverzekeraar of het CAK lopen. In dat geval moet de aanvraag worden ingediend binnen twee maanden vanaf de datum van de rekening van de zorgverzekeraar of het CAK.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4251.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3228.