ECLI:NL:CRVB:2025:65

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
23/2472 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ZW-uitkering en geschonden hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellante, die sinds 1 juni 2016 een dagloon van € 63,99 ontvangt. Appellante stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. De Raad oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, maar dat appellante hierdoor niet was benadeeld. Dit gebrek werd gepasseerd, omdat appellante in beroep en hoger beroep alsnog de kans had om haar standpunten mondeling toe te lichten.

De gronden die appellante aanvoerde over de toekenning van de ZW-uitkering en de hoogte van het dagloon werden door de Raad verworpen. De Raad volgde de eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin was vastgesteld dat het dagloon correct was berekend op basis van het voor appellante geldende minimumloon en de minimumvakantietoeslag. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het besluit tot toekenning van de ZW-uitkering niet onrechtmatig was. De Raad veroordeelde het Uwv wel tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.721,- bedroegen, en het griffierecht van € 186,- moest ook worden vergoed.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om de hoorplicht in acht te nemen, maar benadrukt ook dat niet elke schending van deze plicht automatisch leidt tot een nadelige uitkomst voor de betrokken partij, mits kan worden aangetoond dat er geen benadeling heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

23/2472 ZW
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2023, 22/5243 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een besluit van het Uwv waarin vanaf 1 juni 2016 een ZW-uitkering aan appellante is toegekend met een dagloon van € 63,99. Appellante heeft aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden, omdat zij in de bezwaarprocedure niet de mogelijkheid heeft gehad om haar bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. De Raad volgt appellante hierin, maar passeert dit gebrek omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. De gronden die appellante heeft aangevoerd over de toekenning van de
ZW-uitkering en de hoogte van het dagloon, slagen niet. Het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. Schaap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Op 6 november 2024 heeft mr. Schaap zich als gemachtigde onttrokken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 november 2024. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft gewerkt als afroepbesteller bij [pakketbezorgingsbedrijf] ( [pakketbezorgingsbedrijf] ). Op 15 december 2015 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld. Bij besluit van 1 juli 2022 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 1 juni 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Het dagloon van deze uitkering is vastgesteld op € 63,99.
1.2.
Bij besluit van 22 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door
appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In dit besluit staat dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar bezwaren toe te lichten tijdens een hoorzitting. Op 6 september 2022 is een aangetekende brief verstuurd, waarin appellante is uitgenodigd voor een hoorzitting op het Uwv-kantoor in Zwolle. Deze brief kon niet bij haar bezorgd worden. Daarom lag de brief vanaf 8 september 2022 om 9:24 uur voor haar klaar op het PostNL-punt. Appellante heeft deze aangetekende post niet opgehaald. Verder heeft het Uwv in het bestreden besluit geconcludeerd dat het dagloon van de ZW-uitkering juist is vastgesteld. Het Uwv heeft er in dit verband op gewezen dat de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam in een vonnis van 5 november 2021 voor recht heeft verklaard dat het loon van appellante gedurende het tijdvak direct voorafgaand aan de eerste ziektedag (15 december 2015) gebaseerd is op het voor haar geldende minimumloon en de minimumvakantietoeslag met een urenomvang van 33,68 uur per week. Het minimumloon bedraagt per 1 juli 2015 € 8,70 per uur. Bij een urenomvang van 33,68 uur per week, komt dit neer op € 293,016 per week. Hier is 8% vakantietoeslag bij opgeteld, waardoor het op € 316,46 uitkomt. Een week bestaat uit 5 dagloondagen, daarom is het bedrag gedeeld door 5. Het dagloon komt dan uit op € 63,29, na indexering is dit € 63,99.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar beroepsgrond dat het Uwv de hoorplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] moet, als de verzender een document dat rechtens van belang is per aangetekende post heeft verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Uit de door het Uwv overgelegde track & trace informatie blijkt dat PostNL op 7 september 2022 heeft geprobeerd de brief bij appellante te bezorgen, dat de bezorging niet is gelukt en dat de brief vanaf 8 september 2022 klaar lag om op te halen op het PostNL-punt. Daarmee heeft het Uwv afdoende onderzocht of het stuk op regelmatige wijze aan het adres van appellante is aangeboden. Op grond van vaste rechtspraak [2] ligt het op de weg van de ontvanger om feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Dergelijke feiten zijn door appellante niet aangevoerd.
2.2.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de berekening van het dagloonvoldoende heeft gemotiveerd door zich te baseren op het vonnis van de kantonrechter van 5 november 2021. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat moet worden uitgegaan van het cao-loon en/of dat het Uwv bepaalde toeslagen had moeten meenemen in de berekening van het dagloon omdat een arbeidsdeskundige in het verleden, bij gebrek aan gegevens van de ex-werkgever, voor de berekening van het maatmanloon is uitgegaan van de opgave van appellante zelf.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de hoorplicht is geschonden. Zij heeft benadrukt dat zij geen afhaalbericht heeft ontvangen en daardoor niet wist dat er een aangetekende brief voor haar klaar lag op het PostNL-punt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een uitdraai van e-mailcorrespondentie tussen haar en een medewerker van PostNL overgelegd. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij vanaf 1 juni 2016 geen ZW-uitkering had moeten krijgen, omdat zij in vaste dienst was bij [pakketbezorgingsbedrijf] . Zij heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2019. [3] Ook de gronden over de hoogte van het dagloon van de ZW-uitkering heeft appellante in hoger beroep gehandhaafd. Zij heeft naar voren gebracht dat bij een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) haar maatmanloon is vastgesteld op € 11,06 per uur. Dit bedrag zou ook het uitgangspunt moeten zijn voor de berekening van het dagloon. Tot slot heeft appellante de Raad verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van materiële en immateriële schade.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van de ZW-uitkering per 1 juni 2016 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de beroepsgrond over de schending van de hoorplicht slaagt. De beroepsgronden die zien op de toekenning van de ZW-uitkering en de vaststelling van het dagloon slagen niet.
De hoorplicht
4.1.
De track & trace informatie van PostNL vermeldt dat de uitnodiging voor de hoorzitting op 6 september 2022 per aangetekende post aan appellante is verzonden, dat het op 7 september 2022 niet lukte deze brief bij haar te bezorgen en dat de brief vanaf 8 september 2022 klaar lag op het PostNL-punt. De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd en de door haar overgelegde stukken voldoende aanknopingspunten op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht bij haar in de brievenbus is achtergelaten. Dit impliceert dat het Uwv appellante, in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord voordat op het bezwaar werd beslist. Aannemelijk is dat appellante door dit gebrek niet is benadeeld, omdat zij in beroep en hoger beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om haar standpunten mondeling toe te lichten en stukken over te leggen. Daarom zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen.
Het besluit tot toekenning van een ZW-uitkering
4.2.
Voor de stelling van appellante dat zij vanaf 1 juni 2016 geen ZW-uitkering had moeten krijgen, omdat zij in vaste dienst was bij [pakketbezorgingsbedrijf] , zijn geen aanknopingspunten. Zowel in het dossier als in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2019 waar appellante naar heeft verwezen, staat dat het dienstverband bij [pakketbezorgingsbedrijf] liep tot 1 juni 2016. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft ook geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv het dagloon van de ZW-uitkering onjuist heeft vastgesteld. De EZWb heeft plaatsgevonden in 2017. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 juli 2017 blijkt dat de gegevens in de polisadministratie onvolledig waren en dat de bij de werkgever opgevraagde informatie nooit was ontvangen. Het maatmanloon is daarom vastgesteld op basis van een berekening die appellante zelf had gemaakt in een e-mail die zij op 4 februari 2016 aan [pakketbezorgingsbedrijf] heeft gestuurd. Door de kantonrechter is in het vonnis van 5 november 2021 voor recht verklaard dat het loon voorafgaand aan de eerste ziektedag op 15 december 2015 gebaseerd moet worden op het voor appellante geldende minimumloon en de minimumvakantietoeslag met een urenomvang van 33,68 uur. De kantonrechter heeft hierbij de vordering van appellante gevolgd. De Raad ziet niet in waarom het Uwv, bij gebrek aan loongegevens van de werkgever, voor de vaststelling van het dagloon niet uit had mogen gaan van dit vonnis.

Conclusie en gevolgen

Het hoger beroep
5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden. Dit betekent dat de toekenning van de ZW-uitkering per 1 juni 2016 en het daarbij vastgestelde dagloon in stand blijven.
Het verzoek om schadevergoeding
5.2.
Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal leiden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Uit wat de Raad in 4.2 heeft overwogen, volgt dat het besluit tot toekenning van de ZW-uitkering niet onrechtmatig is. Er is daarom geen grondslag om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade die appellante als gevolg van dit besluit stelt te hebben geleden.
Kostenvergoeding
5.3.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 907,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift), in totaal € 2.721,- voor verleende rechtsbijstand.
5.4.
Het Uwv moet ook het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.721,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en T.I. van Term als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1448.
2.Zie onder andere de uitspraak van de Raad van 3 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:837.
3.Rechtbank Rotterdam 16 januari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:114.