Uitspraak
SAMENVATTING
ZW-uitkering en de hoogte van het dagloon, slagen niet. Het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellante, die sinds 1 juni 2016 een dagloon van € 63,99 ontvangt. Appellante stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. De Raad oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, maar dat appellante hierdoor niet was benadeeld. Dit gebrek werd gepasseerd, omdat appellante in beroep en hoger beroep alsnog de kans had om haar standpunten mondeling toe te lichten.
De gronden die appellante aanvoerde over de toekenning van de ZW-uitkering en de hoogte van het dagloon werden door de Raad verworpen. De Raad volgde de eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin was vastgesteld dat het dagloon correct was berekend op basis van het voor appellante geldende minimumloon en de minimumvakantietoeslag. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het besluit tot toekenning van de ZW-uitkering niet onrechtmatig was. De Raad veroordeelde het Uwv wel tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.721,- bedroegen, en het griffierecht van € 186,- moest ook worden vergoed.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om de hoorplicht in acht te nemen, maar benadrukt ook dat niet elke schending van deze plicht automatisch leidt tot een nadelige uitkomst voor de betrokken partij, mits kan worden aangetoond dat er geen benadeling heeft plaatsgevonden.