Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 februari 2018, met 15 producties,
- de conclusie van antwoord namens [gedaagde] , met vijf producties,
- de conclusie van antwoord (inhoudende een beroep op niet-ontvankelijkheid) namens DHL en AIG, met één productie,
- de incidentele conclusie tot (primair) rectificatie, (subsidiair) oproeping van verzekerde (ex artikel 7:954 lid 6 BW) namens [eiseres] , met producties 16 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord in het incident namens DHL en AIG,
- het vonnis in incident van 20 juni 2018,
- de conclusie van antwoord namens DHL en AIG, zonder producties,
- de brief van [eiseres] van 15 november 2018, waarbij een aanvulling op productie 7 is overgelegd,
- het proces-verbaal van comparitie van 29 november 2018, waarbij namens [eiseres] pleitaantekeningen zijn overgelegd,
- de brief van 13 december 2018 van [eiseres] , waarbij productie 16 is overgelegd.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
red flagadres). Daarnaast is door DHL geen adequate nazorg verleend, zoals neergelegd in artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet, met als gevolg dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet is verlengd vanwege (blijvende) arbeidsongeschiktheid.
5.De beslissing
30 januari 2019voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
13 februari 2019voor het nemen van een akte door DHL uitsluitend over hetgeen is vermeld onder r.o. 4.11.,