ECLI:NL:CRVB:2025:57

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
23/3416 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van voorschotten op WIA-uitkeringen aan eigenrisicodragers na wetswijziging

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht voorschotten op WIA-uitkeringen aan een eigenrisicodrager heeft toegerekend. Betrokkene, een eigenrisicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had een werknemer die op 15 oktober 2020 wegens ziekte was uitgevallen. Deze werknemer diende op 18 juli 2022 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. In afwachting van de beslissing op deze aanvraag verleende het Uwv bij besluit van 6 oktober 2022 voorschotten aan de werknemer, die vervolgens aan betrokkene werden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor deze toerekening, maar de Raad voor de Rechtspraak kwam tot een ander oordeel. De Raad stelde vast dat de wijziging van artikel 84, derde lid, van de Wet WIA per 1 januari 2022 een expliciete grondslag biedt voor het verhalen van voorschotten op eigenrisicodragers. De Raad volgde daarmee het standpunt van het Uwv en oordeelde dat de toerekening van voorschotten aan de eigenrisicodrager gerechtvaardigd is. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

23/3416 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2023, 23/1065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene B. V.] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de aan een werknemer van betrokkene betaalde voorschotten in het kader van de Wet WIA aan betrokkene als eigenrisicodrager heeft toegerekend. Volgens het Uwv biedt de wijziging van de Wet WIA met ingang van 1 januari 2022 daarvoor een voldoende wettelijke grondslag. De Raad volgt dit standpunt. Het hoger beroep van het Uwv slaagt.
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 14 november 2024. Partijen hebben zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Betrokkene is eigenrisicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Een werknemer van betrokkene, die op 15 oktober 2020 wegens ziekte is uitgevallen, heeft in verband met het bereiken van de wachttijd op 18 juli 2022 bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Omdat het Uwv meer tijd nodig had om het onderzoek af te ronden heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2022 aan de werknemer, in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag, voorschotten verleend. Het Uwv heeft de vanaf 13 oktober 2022 verstrekte voorschotten bij besluit van 6 oktober 2022 aan betrokkene toegerekend (toerekeningsbesluit). Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakt bezwaar is bij besluit van 11 januari 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het toerekeningsbesluit herroepen. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van in totaal € 2.271,- en het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht van in totaal € 365,- aan betrokkene te vergoeden. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1. De rechtbank heeft vooropgesteld dat met het toerekeningsbesluit van de voorschotten aan betrokkene als eigenrisicodrager een betalingsverplichting in het leven wordt geroepen. Het gaat dus om een belastend besluit. Dat betekent dat de toerekening van een voorschot op een WGA-uitkering aan een eigenrisicodrager moet zijn gebaseerd op een duidelijke wettelijke grondslag. Volgens de rechtbank is met de wetswijziging per 1 januari 2022 in de Verzamelwet SZW 2022 geen wettelijke grondslag gecreëerd om voorschotten aan een eigenrisicodrager toe te rekenen. Kort gezegd is artikel 84, derde lid, van de Wet WIA per 1 januari 2022 weliswaar gewijzigd, maar dit geldt niet voor de artikelen 82 en 83 van de Wet WIA. De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 maart 2023 [1] , waarin is geoordeeld dat er geen wettelijke bepaling is waarin een op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht verstrekt voorschot voor de toepassing van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA kan worden gelijkgesteld met de betaling van een WGAuitkering. De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat ook na 1 januari 2022 in de Wet WIA een grondslag ontbreekt om voorschotten toe te rekenen aan eigenrisicodragers.
Het standpunt van het Uwv
3.1. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat met de toevoeging van een zin aan artikel 84, derde lid, van de Wet WIA met ingang van 1 januari 2022 een wettelijke grondslag is gecreëerd om een voorschot toe te rekenen aan een eigenrisicodrager. Met de Verzamelwet SZW 2022 is de bedoeling van de wetgever tot uitdrukking gebracht dat ook de voorschotten voor rekening en risico van de eigenrisicodrager komen, ook al is de toerekening daarvan zelf niet expliciet in de wet opgenomen.
Het standpunt van betrokkene
3.2. Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd en het toerekeningsbesluit heeft herroepen. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet zo is en dat het hoger beroep slaagt.
4.1. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2. Volgens vaste rechtspraak [2] wordt een besluit waarbij op grond van artikel 82 van de Wet WIA aan een werkgever de betaling van de WGA-uitkering van een werknemer wordt toegerekend, gekwalificeerd als een toerekeningsbesluit. De bevoegdheid tot toerekenen is niet expliciet in de wet opgenomen. Het bestaan van een toerekeningsbesluit is echter wel een onontbeerlijke voorwaarde voor het nemen van een verhaalsbesluit.
4.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 8 maart 2023 [3] overwogen dat in de Wet WIA een grondslag ontbreekt om voorschotten toe te rekenen aan een eigenrisicodrager. In die uitspraak ging het over een situatie en de wettekst vóór 1 januari 2022. In de onderhavige zaak gaat het om een situatie na die datum en is het gewijzigde artikel 84, derde lid, van de Wet WIA van toepassing.
4.4. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 5 september 2024 [4] heeft overwogen geldt daarvoor het volgende. Op grond van het gewijzigde artikel 84, derde lid, van de Wet WIA is wat in dat lid over verhaal is bepaald van overeenkomstige toepassing indien een voorschot op een uitkering is betaald. Uit de wetsgeschiedenis [5] volgt dat met de toevoeging van deze zin is beoogd een expliciete grondslag te creëren om, wanneer het Uwv een voorschot verleent naar aanleiding van een WIA-aanvraag van een werknemer, dit voorschot te verhalen op de eigenrisicodragende werkgever. De Raad is van oordeel dat, nu de wetgever de mogelijkheid van verhaal van WIA-voorschotten op de eigenrisicodrager expliciet in de Wet WIA heeft opgenomen, dit ook de bevoegdheid tot toerekening van dergelijke voorschotten impliceert. De toevoeging van de verhaalsbevoegdheid van een voorschot zou namelijk zinledig zijn als dat voorschot niet aan de eigenrisicodrager toegerekend zou mogen worden. Dat in het wettelijk systeem de bevoegdheid tot toerekening besloten ligt in de bevoegdheid tot verhaal, volgt bijvoorbeeld ook uit artikel 72, tweede lid, van de Wet WIA, waar het gaat om de situatie dat een werknemer meer dan één eigenrisicodragende werkgever heeft. In een dergelijke situatie dient verhaal op de eigenrisicodragers plaats te vinden naar rato van de loonsom. De wijze waarop moet worden verhaald bepaalt in deze situatie tevens op welke wijze er – voorafgaand aan het verhaal – door het Uwv moet worden toegerekend. Een andere lezing zou ertoe leiden dat in die situatie op elk van de werkgevers op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA de gehele WGA-uitkering zou moeten worden verhaald.
4.5. Anders dan de rechtbank komt de Raad daarom tot het oordeel dat de in artikel 84, derde lid, van de Wet WIA met ingang van 1 januari 2022 opgenomen mogelijkheid van verhaal van voorschotten op WIA-uitkeringen tevens de wettelijke grondslag voor de toerekening van een dergelijk voorschot op de uitkering aan een eigenrisicodrager inhoudt.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt alsnog ongegrond verklaard. Dit betekent dat het besluit van het Uwv, waarbij de aan werknemer toegekende voorschotten op de WIA-uitkering aan betrokkene zijn toegerekend, in stand blijft. Vanwege de vernietiging van de aangevallen uitspraak blijven de door de rechtbank uitgesproken veroordeling in de kosten van bezwaar en beroep en de toegekende vergoeding voor het griffierecht niet in stand.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 januari 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, D.S. de Vries en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Kovac

Bijlage regelgeving

WIA

Artikel 1 (Algemene begrippen)
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
- eigenrisicodrager: de werkgever aan wie op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet financiering sociale verzekeringen toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van het daarvoor in aanmerking komende deel van de WGAuitkering; […].
Artikel 54 (Ontstaan van het recht op een WGA-uitkering)
1. Recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet. […]
Artikel 64 (Aanvraag van de uitkering)
1. Het UWV stelt op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat. […]
Artikel 82 (Afbakening eigenrisico)
1. De eigenrisicodrager draagt met inachtneming van artikel 83 het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, indien die wachttijd is ingegaan op of na de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd. […]
Artikel 83 (Periode van eigenrisicodragen)
1. De eigenrisicodrager draagt gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan het eigenrisico, bedoeld in artikel 82. […]
Artikel 84 (Betaling bij eigenrisicodragen)
[…]
3. Indien de eigenrisicodrager de uitkering en de overlijdensuitkering niet betaalt, betaalt het UWV deze uitkering en deze overlijdensuitkering en verhaalt het UWV de uitkering en de overlijdensuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering en deze overlijdensuitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering en deze overlijdensuitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering en deze overlijdensuitkering, op de eigenrisicodrager. Op de eigenrisicodrager wordt evenwel niet verhaald hetgeen deze, als hij de uitkering en de overlijdensuitkering wel had betaald, op grond van het tweede lid op het UWV had kunnen verhalen. Dit lid is van overeenkomstige toepassing, indien een voorschot op een uitkering is betaald. […]

Voetnoten

1.CRvB 8 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:316.
2.Zie bijvoorbeeld de (in het kader van de WAO) gewezen uitspraken van de Raad van 10 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0127 en van 7 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3936.
3.CRvB 8 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:316.
4.CRvB 5 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1717.
5.Kamerstukken II, 2020/21, 35 897, nr. 5, blz. 17 en Kamerstukken I, 2021/22, 35 897, nr. F, blz. 11.