ECLI:NL:CRVB:2025:503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante centraal, die per 23 september 2022 door het Uwv is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun oordeel te komen. De Raad bevestigt deze bevindingen en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is. De Raad wijst erop dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen adequaat was en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.