ECLI:NL:CRVB:2025:488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
23/920 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten achterstallige huur na sluiting woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van achterstallige huur. De appellant had zijn aanvraag ingediend voor de kosten van achterstallige huur vanaf 19 oktober 2020, maar het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de appellant vanaf 19 oktober 2020 geen huurder meer was, omdat zijn woning was gesloten door de burgemeester op grond van de Opiumwet. De appellant was eerder gearresteerd wegens het aantreffen van amfetamine in zijn woning en was van 30 juli 2020 tot 3 november 2020 gedetineerd. De woningbouwvereniging had de huurovereenkomst per 19 oktober 2020 ontbonden.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het college terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de appellant geen huurder meer was en dus geen huur verschuldigd was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, eerder al in bezwaar en beroep waren behandeld. De Raad voegde hieraan toe dat de burgemeester bevoegd was om de woning voor zes maanden te sluiten, zoals bevestigd door de Raad van State in een uitspraak van 7 februari 2024. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde, en de appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23.920 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 februari 2023, 21/2043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 18 maart 2025
Zitting hebben: P.W. van Straalen, A.M. Overbeeke en W.R. van der Velde
Griffier: C.C.M. van ’t Hol
Voor appellant is verschenen mr. A Darrazi, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Melsen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
De Raad heeft daags voor de zitting een nader stuk ontvangen van appellant. Dit stuk wordt geweigerd met als reden dat sprake is van strijd met de goede procesorde.
1.2.
Appellant ontving bijstand van het college op grond van de Participatiewet (PW). Hij woonde op het adres X in [woonplaats] . Op 30 juli 2020 is appellant gearresteerd omdat in zijn woning een handelshoeveelheid amfetamine was aangetroffen. Van 30 juli 2020 tot en met 3 november 2020 was appellant gedetineerd. De burgemeester heeft de woning van appellant op grond van artikel 13b van de Opiumwet per 19 oktober 2020 gesloten voor de duur van zes maanden en de woningbouwvereniging heeft de huurovereenkomst met ingang van 19 oktober 2020 opgezegd.
1.3.
Appellant heeft op 29 november 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van achterstallige huur vanaf 19 oktober 2020. Hij is bij vonnis van 4 november 2020 door de strafrechter vrijgesproken en daarom is zijn woning ten onrechte gesloten. Als de beslissing van de burgemeester wordt teruggedraaid dan moet hij de achterstallige huur betalen, wil hij aanspraak op zijn woning behouden.
1.4.
Het college heeft de aanvraag met een besluit van 29 december 2020 afgewezen. Na bezwaar heeft het college met een besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Omdat de huurovereenkomst met ingang van 19 oktober 2020 was ontbonden was appellant met ingang van die datum niet langer huurder en was er volgens het college geen reden voor appellant om huur te betalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat de woningbouwvereniging de huurovereenkomst per 19 oktober 2020 heeft ontbonden waardoor appellant vanaf deze datum niet langer huurder was en dus geen huur meer verschuldigd was. De aanmaningen van de woningbouwvereniging hebben geen betrekking op verschuldigde huur, maar op leegstands- dan wel mutatiekosten vanwege de sluiting van de woning door de burgemeester. De rechtbank volgt appellant niet in zijn stelling dat het van belang is om huur te blijven betalen om aanspraak op de woning te behouden. De woning was gesloten voor de duur van zes maanden en appellant is geen procedure gestart tegen de ontruiming. Anders dan appellant meent, is er volgens de rechtbank voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel geen ruimte, omdat artikel 35, eerste lid, van de PW een verplichtend karakter heeft. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:874.
3. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij eerder in bezwaar en beroep ook aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hij voegt daaraan nog toe dat de Raad van State bij uitspraak van 7 februari 2024 heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de woning van appellant voor de duur van zes maanden te sluiten.
4. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten en het griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) C.C.M. van ’t Hol (getekend) P.W. van Straalen