In deze zaak heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 14 oktober 2021 ingetrokken en de over de periode van 14 oktober 2021 tot en met 28 februari 2022 gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd, omdat hij niet heeft gemeld dat hij in zijn woning een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Appellant is het daarmee niet eens, omdat hij stelt dat hij zich bij een melding van de aanwezigheid van een hennepkwekerij bloot zou kunnen stellen aan mogelijke strafrechtelijke vervolging, hij uit de kwekerij geen inkomsten heeft genoten en het college er ten onrechte van is uitgegaan dat er een eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Net als de rechtbank geeft de Raad appellant geen gelijk. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
Namens appellant heeft mr. D.F. Briedé, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 oktober 2024. Appellant en mr. Briedé hebben via videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door B. Steenhuis en N. Mollenhorst. De Raad heeft op 28 oktober 2024 het onderzoek heropend, omdat het niet volledig is geweest. De Raad heeft appellant verzocht om, in het kader van zijn ter zitting gedane bewijsaanbod, stukken over te leggen. Appellant heeft nadere stukken overgelegd. Het college heeft daarop gereageerd. De Raad heeft partijen met een brief van 24 december 2024 laten weten dat de Raad een nader onderzoek ter zitting niet nodig vindt en daarbij verzocht om toestemming om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De Raad heeft partijen daarbij gewezen op hun recht om nogmaals ter zitting te worden gehoord. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid in verbinding met 8:57, derde lid, van de Awb opnieuw gesloten.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Appellant ontving sinds 28 december 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een melding van de politie, dat op 17 februari 2022 in de woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen bestaande uit 212 planten van ongeveer 8 weken oud verdeeld over twee kweekruimten, zijn twee sociaal rechercheurs van de sociale recherche Twente een rechtmatigheidsonderzoek gestart. In dat kader hebben de sociaal rechercheurs kennis genomen van de van de politie verkregen stukken, waaronder een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 22 februari 2022 en een procesverbaal van verhoor op 22 februari 2022. Op 6 april 2022 hebben de sociaal rechercheurs met appellant een gesprek gevoerd. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 april 2022. Met twee afzonderlijke besluiten van 22 april 2022 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 14 oktober 2021 ingetrokken en de over de periode van 14 oktober 2021 tot en met 28 februari 2022 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.308,63 van appellant teruggevorderd. Met een besluit van 18 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 22 april 2022 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat op 17 februari 2022 in de woning van appellant een professioneel ingerichte hennepkwekerij is aangetroffen en uit de van de politie verkregen informatie blijkt dat er in de kwekerij voldoende indicatoren aanwezig waren die erop duiden dat er eerder een oogst heeft plaatsgevonden. Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden door hiervan geen melding te maken. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijven. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.