In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 20 december 2017 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding over een hennepplantage in zijn woning, heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant een hennepkwekerij exploiteerde, wat hij niet had gemeld. Het college heeft daarop de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten, maar de Raad oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De Raad concludeert dat er wel degelijk op geld waardeerbare werkzaamheden zijn verricht in de kwekerij, zelfs als er nog geen oogst heeft plaatsgevonden. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het college voor de periode waarin de intrekking onterecht was. Tevens wordt het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering van de bijstandskosten.