ECLI:NL:CRVB:2025:447
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die op 10 september 2014 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De reden voor deze afwijzing was dat appellante geacht werd meer dan 75% van het minimumloon te kunnen verdienen, waardoor zij niet als jonggehandicapte werd aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die het Uwv hadden moeten doen terugkomen van het eerdere besluit. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die de afwijzing van de Wajong-uitkering rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante vanaf haar 18e verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte, en dat haar medische situatie in de jaren voorafgaand aan de aanvraag niet zodanig was dat zij recht had op een Wajong-uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht geen Wajong-uitkering heeft toegekend en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.