In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de buiten behandelingstelling van een aanvraag om individuele inkomenstoeslag (IIT) door het college van burgemeester en wethouders van Delft. De appellant, geboren in 1956, ontvangt sinds 2006 een IOAW-uitkering en heeft op 3 juni 2021 een aanvraag ingediend voor IIT. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van zijn recht op IIT. De Raad oordeelt dat het opvragen van deze bankafschriften niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien deze gegevens essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Daarnaast heeft de Raad zich gebogen over de verrekening van pensioeninkomsten met de IOAW-uitkering van appellant. Het college had de pensioeninkomsten van appellant in mindering gebracht op zijn uitkering, wat appellant betwistte. De Raad concludeert dat het college dit rechtmatig heeft gedaan en dat appellant niet heeft aangetoond dat deze verrekening in strijd is met internationaal recht. Het verzoek om schadevergoeding van appellant wordt afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het nader besluit ongegrond.