ECLI:NL:CRVB:2019:1591
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van het opvragen van financiële gegevens in het kader van bijstandsaanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had op 1 december 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd, na terugkeer uit Engeland. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het college onterecht gegevens over een periode van twee jaar vóór de aanvraag had opgevraagd, wat volgens hem in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad oordeelde dat het college gerechtigd was om deze gegevens op te vragen, aangezien de financiële situatie van de appellant essentieel was voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad stelde vast dat de inbreuk op de privacy van de appellant gerechtvaardigd was, gezien het belang van het economisch welzijn van Nederland en het tegengaan van misbruik van sociale uitkeringen.
De Raad concludeerde dat de hersteltermijn die aan de appellant was gegeven niet te kort was en dat hij voldoende gelegenheid had gehad om de gevraagde gegevens aan te leveren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.