ECLI:NL:CRVB:2025:405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/760 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting recht op bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitsluiting van het recht op bijstand van appellante. Appellante verbleef van 21 oktober 2022 tot 18 november 2022 te lang in het buitenland, wat leidde tot een tijdelijke uitsluiting van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk. Appellante stelde dat er zeer dringende redenen waren om haar bijstand te verlenen, maar de Raad oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat haar medische situatie ertoe leidde dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde die niet op een andere manier verholpen konden worden. De Raad concludeerde dat de uitsluiting van bijstand over de periode van 19 november 2022 tot en met 16 december 2022 in stand blijft. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat het dossier voldoende informatie bevatte om tot een uitspraak te komen. Appellante had toestemming gegeven voor deze procedure zonder zitting.

Uitspraak

24/760 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 februari 2024, 23/4452 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (college)
Datum uitspraak: 4 maart 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een uitsluiting van het recht op bijstand gedurende de 28 dagen dat appellante te lang in het buitenland heeft verbleven. Appellante stelt dat sprake was van zeer dringende redenen op grond waarvan het college over had moeten gaan tot verlening van bijstand over die 28 dagen. De Raad geeft appellante daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft appellante met een brief van 26 november 2024 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en dat hij een zitting niet nodig vindt omdat het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen. De Raad heeft appellante gewezen op haar recht om ter zitting te worden gehoord. Appellante heeft de Raad met een emailbericht van 16 december 2024 toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen.
De Raad heeft daarna het college toestemming gevraagd zonder zitting uitspraak te kunnen doen en daarbij gewezen op het recht om ter zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van dat recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 maart 2006 bijstand op grond van de Participatiewet (PW), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellante heeft het college op 17 oktober 2022 laten weten dat zij van 21 oktober 2022 tot 18 november 2022 in het buitenland zou verblijven. Het college heeft appellante vervolgens bericht dat zij zich de eerste werkdag na 18 november 2022 op het gemeentehuis moest melden. Appellante heeft zich niet gemeld.
1.3.
Met een e-mail van 6 december 2022 heeft de gemachtigde van appellante de klantmanager van appellante bericht dat appellante gedurende haar verblijf in het buitenland ziek is geworden en dat zij daardoor niet naar Nederland terug kan reizen. Op 16 december 2022 is appellante in Nederland teruggekeerd. Met een besluit van 17 januari 2023 – na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 13 juni 2023 (bestreden besluit) – heeft het college appellante uitgesloten van het recht op bijstand over de periode 19 november 2022 tot en met 16 december 2022. Het college heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat appellante 28 dagen te lang in het buitenland heeft verbleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellante uit te sluiten van het recht op bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW van 19 november 2022 tot en met 16 december 2022 was uitgesloten van het recht op bijstand. In geschil is of het college appellante over die periode toch bijstand heeft moeten verlenen op grond van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW.
4.2.
Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [2] Nu appellante zich op deze uitzondering beroept, moet zij aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor bijstandverlening op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW is voldaan. [3]
4.3.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar medische situatie in de periode van 19 november 2022 tot en met 16 december 2022 ertoe heeft geleid dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerde die op geen enkele andere wijze dan door verlening van bijstand zijn te verhelpen. Het staat vast dat appellante medische zorg in Marokko heeft ontvangen en daarna is teruggekeerd naar Nederland. Enkel de omstandigheid dat misschien sprake was van een medische situatie die in de weg stond aan het eerder terugkeren naar Nederland, levert echter nog geen behoeftige omstandigheden op die op geen enkele andere manier zijn te verhelpen. Het beroep op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW slaagt alleen daarom al niet. Ook de stelling van appellante dat zij haar familie moet terugbetalen voor de kosten die zij in de periode voor haar hebben betaald, levert geen zeer dringende redenen op, reeds omdat zij die stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat de uitsluiting van appellante op het recht op bijstand over de periode 19 november 2022 tot en met 16 december 2022 in stand blijft.
5. Appellante krijgt de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht daarom niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028 en meer recent 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:189.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:710.