In deze zaak gaat het om de vraag of appellanten recht hebben op bijstand met terugwerkende kracht en of het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag om bijstand. Appellanten hebben een aanvraag om aanvullende bijstand ingediend, maar het college heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellanten niet zo spoedig mogelijk na het besluit over de Toeslagenwet (TW) een aanvraag om bijstand hebben ingediend, waardoor er geen bijzondere omstandigheden zijn die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Daarnaast is vastgesteld dat het college op het moment van ingebrekestelling al had beslist op de aanvraag, waardoor er geen dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan over de dwangsommen. Desondanks blijft de beslissing van de rechtbank in stand, omdat appellanten geen recht hebben op bijstand over de periode van 13 maart 2020 tot en met 27 april 2020. De Raad heeft wel bepaald dat het college de proceskosten van appellanten moet vergoeden.