ECLI:NL:CRVB:2025:366
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en onduidelijke inkomsten uit werkzaamheden voor bedrijf X
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellanten met ingang van 1 maart 2018. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze intrekking gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten, die geen melding hebben gemaakt van de op geld waardeerbare werkzaamheden van appellant voor het bedrijf van hun zoon. Appellanten betwisten dat appellant deze werkzaamheden heeft verricht, maar het college heeft aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval is. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat de door appellanten overgelegde gegevens niet voldoende concreet zijn om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijven.