4.6.Het Uwv heeft, zoals ter zitting nader toegelicht, het rapport van het psychodiagnostisch onderzoek uit 2024 aangemerkt als nieuw feit in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb en het inhoudelijk beoordeeld. Gelet op de hiervoor onder 4.5.1 en 4.5.2 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan het rapport van het psychodiagnostisch onderzoek niet afdoen aan het afwijzende besluit van 16 februari 2018. De eerder ingediende stukken, waaronder uitkeringsspecificaties en medische informatie van de GZ-psycholoog en de gynaecoloog heeft het Uwv niet aangemerkt als nieuwe feiten en daarom op het verzoek het oorspronkelijke besluit op die grond te herzien beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.7.1.Wat betreft de inhoudelijke beoordeling kan het Uwv in zijn standpunt worden gevolgd. De Raad acht het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van deze arts. Appellante heeft aangevoerd dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht op met name sociaal functioneren en heeft daarbij gewezen op de WIA-beoordeling in 2022. De rechtbank heeft daarover, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 november 2022, al geoordeeld dat bij de WIA-beoordeling sprake was van een toename van de huidaandoening en de psychische problematiek sinds ongeveer twee jaar en dat de bevindingen in 2022 geen beeld geven van appellante op de Wajong-gerechtigde leeftijd. Appellantes standpunt dat in 2002 ook al een sanitaire voorziening nodig was, volgt niet uit de stukken en medische informatie. Het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eveneens voldoende zorgvuldig geweest. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.7.2.Appellante heeft geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat appellante onveranderd op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna beschikt over arbeidsvermogen. De vragen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is en of zij gedurende een tijdvak van 10 jaar tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, kunnen daarom onbeantwoord blijven.
4.7.3.Hieruit volgt dat het Uwv in het psychodiagnostisch onderzoek geen aanleiding heeft hoeven vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.8.1.Wat betreft de overige in de bezwaarprocedure ingediende stukken toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.8.2.De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.8.3.De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellante ingediende (medische) stukken en argumenten in de bezwaarprocedure geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Deze stukken en argumenten hadden in het kader van de eerdere procedure overgelegd en aangevoerd kunnen worden. De informatie van de gemeente Heerlen over appellantes uitkeringsverleden was destijds al bekend.
4.8.4.Voor zover appellante een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel omdat tegen haar op een hoorzitting tijdens de bezwaarprocedure tegen het besluit van 10 februari 2018 is gezegd dat als zij nieuwe stukken zou krijgen, zij om herziening van dat besluit kon vragen, wordt dit beroep niet gehonoreerd. Voor zover de weergave door appellante van hetgeen op de hoorzitting gezegd is, juist is, wordt geoordeeld dat die mededeling van het Uwv op zichzelf niet onjuist is geweest. Het Uwv is echter bevoegd om bij een herhaalde aanvraag toepassing te geven aan artikel 4:6 van de Awb. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Daaraan heeft appellante niet voldaan en ook is niet gebleken dat zij de stukken destijds niet op kon vragen.
4.8.5.Hieruit volgt eveneens dat er geen aanleiding is te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Terugkomen voor de toekomst (duuraanspraak)