ECLI:NL:CRVB:2025:316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/1510 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2025 uitspraak gedaan over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die stelt duurzaam niet over arbeidsvermogen te beschikken. Appellante, geboren in 2000, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij aangaf een autismespectrumstoornis (ASS) te hebben. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij arbeidsvermogen zou hebben, maar dit niet duurzaam zou zijn. De rechtbank Limburg heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat er mogelijkheden zijn voor ontwikkeling van haar arbeidsvermogen. De rechtbank heeft in haar uitspraak voldoende gemotiveerd dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1510 WAJONG
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 mei 2024, 21/3074 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. van Helden, advocaat, hoger beroep ingesteld en tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 januari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helden en vergezeld door haar moeder en twee trajectbegeleiders. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 3 december 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat zij een autismespectrumstoornis (ASS) en TIQ 82 heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van behandelaars. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 29 januari 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 14 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Het Uwv heeft de afwijzing van Wajong-uitkering gehandhaafd, maar daaraan een andere motivering ten grondslag gelegd. Appellante heeft geen arbeidsvermogen, maar die situatie is niet duurzaam omdat zij nog arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
2.1.
De rechtbank is niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen of dat de conclusies daaruit niet logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
2.2.1.
Uit het verslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat hij heeft geconcludeerd dat appellante beperkt kan functioneren wegens forse overprikkeling als gevolg van haar ASS. In de praktijk is gebleken dat drie keer twee uur per week vrijwilligerswerk het maximaal haalbare is. Bovendien is appellante daaraan gewend geraakt en kan zij daarvan moeilijk afwijken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, wegens forse overprikkeling als gevolg van haar ASS.
2.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat uit de medische literatuur blijkt dat autisme niet kan worden genezen. Ondanks dat kunnen veel mensen met autisme met de juiste hulp naar school, werken en relaties met anderen onderhouden. De behandelingen zijn er vooral op gericht om de problemen te verminderen die verband houden met autisme. In het algemeen wordt gewerkt aan bijvoorbeeld het versterken van het zelfvertrouwen en aan het verder ontwikkelen van het probleemoplossend vermogen. Therapie kan worden ingezet bij veel verschillende soorten problematiek, bijvoorbeeld bij communicatie- en contactproblemen en gedragsregulatieproblematiek. Een therapie die kan worden ingezet, is psycho-educatie. Bij psycho-educatie draait het om drie dingen: voorlichting over de diagnose, handvatten om met de diagnose om te gaan en acceptatie van de diagnose. Bij bijkomende problemen (bijvoorbeeld bij overprikkeling) kan verder medicatie worden ingezet (bijvoorbeeld Risperdal). Het blijkt dat daarmee goede resultaten worden behaald, waardoor mensen met autisme beter gaan functioneren en participeren in de maatschappij met betrekking tot sociale contacten en werkzaamheden.
2.2.3.
Uit het verslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 oktober 2021 is verder gebleken dat hij zijn conclusie handhaaft, omdat de informatie die appellante heeft overgelegd op 5 oktober 2021 geen ander beeld van haar schetst.
2.2.4.
Uit het verslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2022 is ook gebleken dat hij zijn conclusie handhaaft, omdat de informatie die appellante op 15 december 2021 (in beroep) heeft overgelegd van haar begeleidster [Instantie] van 9 december 2021 geen ander beeld schetst. Daarin geeft de begeleidster van appellante aan dat de huisarts heeft aangegeven dat autisme niet is te genezen en ook dat appellante een geringe belastbaarheid heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat het functioneren van appellante desondanks sterk kan worden verbeterd door een combinatie van therapie en medicatie die de prikkelbaarheid vermindert. Appellante is nu vanwege forse overprikkeling als gevolg van haar ASS weinig belastbaar.
2.2.5.
Hoewel de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is, is gebaseerd op algemene informatie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in het geval van appellante niet duurzaam is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de gemachtigde van appellante tijdens de zitting heeft bevestigd dat appellante nog niet eerder is behandeld. De reden daarvoor is volgens de gemachtigde dat appellante daarvoor niet belastbaar genoeg is. Uit (bijvoorbeeld) het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 september 2021 is echter gebleken dat (vooral) de moeder van appellante niet openstaat voor behandeling. Het Uwv heeft zich, gelet daarop, terecht op het standpunt gesteld dat er daardoor niet op individueel niveau kan worden gekeken en dat daarom alleen maar kan worden aangegeven wat er in de medische literatuur wordt aangegeven over de behandelmogelijkheden.
2.2.6.
De rechtbank heeft verder overwogen over de stelling van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (ook) niet heeft vermeld waar die algemene informatie vandaan komt, dat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de informatiebronnen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gebruikt. Het enkele feit dat hij niet heeft vermeld welke informatiebronnen hij heeft gebruikt, leidt niet tot het oordeel dat zijn conclusie onjuist is. Appellante heeft ook niet met andere medische informatie aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de behandelmogelijkheden onjuist is.
2.2.7.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd op welke manier de behandelingen ertoe kunnen leiden dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ontwikkelt. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dat appellante niet vier uur per dag belastbaar is door de door haar ASS veroorzaakte prikkelbaarheid en dat deze prikkelbaarheid door middel van psycho-educatie en medicatie kan worden verminderd (waardoor zij wel vier uur per dag belastbaar zou kunnen zijn). Omdat appellante niet eerder is behandeld (en zij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet kan worden behandeld), kan ook nog niet worden uitgesloten dat een behandeling kan leiden tot de ontwikkeling van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, terwijl de wet (de Wajong) dit wel als voorwaarde stelt. Het gaat om een strenge beoordeling. Voor zover appellante onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 12 mei 2021 [1] heeft betoogd dat zij een chronisch gebrek aan draagkracht heeft door de kenmerken die bij een ASS horen, heeft de rechtbank overwogen dat de situatie van appellante niet vergelijkbaar is met de situatie als aan de orde in die uitspraak van de Raad. In die situatie speelde een depressie naast een ASS en hadden behandelaars geconcludeerd tot een chronisch gebrek aan draagkracht. De uitspraak doet dan ook niet af aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de zaak van appellante.
2.2.8.
De rechtbank heeft overwogen dat van belang is dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet kán worden behandeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante weliswaar laag normaal begaafd is, maar dat dit geen beletsel is om de in de medische literatuur genoemde therapie met succes af te ronden. Appellante heeft niet met nieuwe medische informatie aannemelijk gemaakt dat zij niet kan worden behandeld.
2.2.9.
Omdat appellante geen twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de beoordeling door de (verzekerings)artsen van het Uwv en zij wel voldoende in de gelegenheid is gesteld om medische informatie in te brengen en ook gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid, bestaan er voor de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden. Zij heeft een schadevergoeding toegekend aan appellante.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft – kort samengevat – herhaald dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Zij stelt dat de aanname van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is, alleen maar is gebaseerd op algemene, niet op haar betrekking hebbende, informatie. Er is onvoldoende rekening gehouden met de specifieke, individuele situatie en medische geschiedenis van appellante. Het volgen van een behandeling zou leiden tot een verergering van haar toestand en niet bijdragen aan de ontwikkeling van haar arbeidsvermogen. Overigens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gemotiveerd waar deze algemene informatie vandaan komt. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij verwezen naar uitspraken van de Raad. [2] Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige onder verwijzing naar het Korošec-arrest, en aangevoerd dat er geen equality of arms was.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [3] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [4] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [5] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [6]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft evenmin medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet duurzaam was. Ook de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd worden onderschreven.
4.6.
Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de gegeven toelichting voldoende onderbouwd welke problemen in de weg staan aan het ontwikkelen van arbeidsvermogen bij appellante en dat en welke behandeling mogelijk is. Ook is voldoende onderbouwd dat het in haar geval niet is uitgesloten dat ontwikkeling van het arbeidsvermogen mogelijk is. Daarbij is doorslaggevend dat appellante tot nu toe weliswaar begeleiding heeft gehad, maar dat nog geen sprake is geweest van een behandeling, eventueel gecombineerd met medicatie.
4.7.
Gelet op het voorgaande slaagt de stelling van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het in het Compendium beschreven Stappenplan niet heeft gevolgd, niet.
4.8.
Appellante heeft verwezen naar volgens haar vergelijkbare gevallen in door haar genoemde uitspraken. Het betreft echter niet met haar situatie vergelijkbare gevallen. Zo was, anders dan in het geval van appellante, in de uitspraak uit 2023 [7] sprake van een beoordeling na eerdere intensieve behandelingen en begeleidingen die niet hadden geleid tot een substantiële verbetering in de zelfredzaamheid. In de uitspraak uit 2022 [8] was voorts sprake van een door de aandoening van betrokkene veroorzaakt onvermogen tot het volgen van een behandeling. Daarvoor zijn in het geval van appellante in de voorhanden zijnde stukken geen aanknopingspunten.
4.9.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.10.
Voor zover appellante heeft beoogd een beroep te doen op de rechtspraak over de vereiste equality of arms, mede op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Korošec zoals uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, [9] slaagt dat beroep evenmin. Op geen enkele manier is gemotiveerd dat appellante in deze procedure in een ongelijke positie verkeert of dat zij belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op haar gezondheidssituatie kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren.
4.11.
Geen aanleiding bestaat een deskundige te benoemen zoals door appellante is verzocht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. In het voorgaande ligt besloten, dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, in de vorm van wettelijke rente, wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.CRvB 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1168.
2.CRvB 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:614 en ECLI:NL:CRVB:2018:615, CRvB 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966, CRvB 2 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1475.
3.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
4.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
5.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
6.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
7.CRvB 2 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1475.
8.CRvB 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966.
9.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.