ECLI:NL:CRVB:2023:1475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
21/2193 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsvermogen bij jonggehandicapte appellant met autistische stoornis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een jonggehandicapte appellant die een Wajong-uitkering aanvroeg. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van de appellant zich op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal ontstaan. De appellant, geboren in 2002, heeft een autistische stoornis en is op zijn achttiende jaar als jonggehandicapte aangemerkt. Het Uwv had eerder de aanvraag voor de Wajong-uitkering afgewezen, met de stelling dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De rechtbank Oost-Brabant had deze beslissing bevestigd, maar de Raad kwam tot een andere conclusie. De Raad stelde vast dat de appellant, ondanks intensieve begeleiding, niet in staat is om zelfstandig te functioneren in een arbeidsomgeving. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende bewijs had geleverd dat de appellant in de toekomst arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. Daarom werd de eerdere beslissing van het Uwv vernietigd en werd bepaald dat de appellant recht heeft op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht.

Uitspraak

21 2193 WAJONG

Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2021, 20/1196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 30 juni 2022 heeft mr. L.C. Rovers zich als gemachtigde gesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023. Namens appellant is mr. Rovers verschenen en [naam] , moeder van appellant. Het Uwv is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 10 juli 2023. Namens appellant is mr. Rovers verschenen en de moeder van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 2002, heeft met een door het Uwv op 19 maart 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een autistische stoornis heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Labyrint Zorg & Werk van 9 mei 2019. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 29 juli 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 29 juli 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten zorgvuldig, gemotiveerd en consistent zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is. Uit het onderzoek van het Uwv is gebleken dat appellant op dit moment niet beschikt over basale werknemersvaardigheden op het vlak van het nakomen van afspraken met een werkgever maar dat deze vaardigheden kunnen worden ontwikkeld en dat hij dan een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
De aandoeningen van appellant zijn niet zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Het is niet uit te sluiten dat door de ontwikkeling in de komende jaren de mogelijkheid ontstaat voor gerichte behandeling.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij hem niet duurzaam is. Gezien de aard van de aandoening en bijbehorende beperkingen is er geen ontwikkeling te verwachten. Voor zover er – ondanks intensieve begeleiding – de afgelopen jaren al een ontwikkeling is geweest, is die minimaal en zal dit ook in de toekomst niet leiden tot arbeidsvermogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van verzekeringsarts M. Bruins van 4 september 2022 ingebracht en een Wlz-indicatie overgelegd. Appellant is blijvend aangewezen op langdurig intensieve zorg. Appellant bestrijdt dat hij met begeleid wonen meer zelfstandig kan worden wat mogelijk zou kunnen leiden tot arbeidsparticipatie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong (voor zover hier van belang) is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op [geboortedag] 2020 (achttiende jaar) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
.Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Bij appellant is sprake van een autismespectrum stoornis (ASS) met disharmonisch profiel en een licht verstandelijke beperking. Het Uwv heeft vastgesteld dat de zelfredzaamheid van appellant zeer beperkt is en hij bij bijna alles hulp en/of aansturing nodig heeft. Appellant heeft moeite met starten, volhouden en afronden van taken en activiteiten. Appellant kan niet goed omgaan met veranderingen en onverwachte gebeurtenissen, wordt afgeleid door interne en externe prikkels en vraagt niet zelf om hulp als hij niet weet wat hij moet doen. Appellant heeft moeite zich sociaal passend te gedragen, kan zich onvoldoende inleven in een ander en kan een ander onvoldoende begrijpen. Als appellant iets lastig vindt of iets te confronterend wordt, kan hij afhaken en weglopen. Appellant zal niet altijd doen wat van hem gevraagd wordt. Appellant heeft één-op-één begeleiding nodig, die volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op dit moment dermate intensief is dat deze redelijkerwijs niet binnen een arbeidsorganisatie (regulier of beschut) door een werkgever geboden kan worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep achten het echter niet uitgesloten dat appellant met langdurige persoonlijke en functionele begeleiding, als ook door verdere groei en rijping, na verloop van een aantal jaren wellicht tot een hogere zelfstandigheidsgraad zal kunnen komen. Dit blijkt ook uit het begeleidingsplan van Labyrint Zorg & Werk van 16 januari 2020 waarin staat dat appellant op het gebied van de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) een verrassende groei heeft laten zien. Gelet op de Richtlijn ontwikkelingsstoornissen Wajong (Richtlijn) verloopt de ontwikkeling van diverse vaardigheden bij ontwikkelingsstoornissen, zoals die van appellant, veelal trager en loopt die ontwikkeling ook langer door na het achttiende jaar.
4.7.
De door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Bruins heeft naar het oordeel van de Raad tegen dit standpunt van het Uwv echter terecht ingebracht dat appellant al vanaf zeer jonge leeftijd intensieve behandeling en begeleiding heeft gehad die in de thuissituatie aangevuld is met systeemtherapie voor het gezin, en dat dit alles niet heeft geleid tot een substantiële ontwikkeling en verbetering van de zelfredzaamheid van appellant. Bezien tegen deze achtergrond acht de Raad de verwijzing door het Uwv naar het begeleidingsplan van Labyrint Zorg & Werk van 16 januari 2020 niet overtuigend. Uit dit begeleidingsplan blijkt dat appellant in de zelfstandige uitvoering van ADL-activiteiten weliswaar groei heeft laten zien, maar hij heeft daarbij nog steeds veel aansturing en dagelijkse begeleiding door de moeder van appellant nodig en er moet aan appellant nog steeds stapje voor stapje worden uitgelegd wat van hem wordt verwacht. Anders dan het Uwv stelt, is met deze geringe verbetering op het gebied van ADL niet gezegd dat de overige beperkingen van appellant zodanig kunnen verbeteren dat basale werknemersvaardigheden – en daarmee arbeidsvermogen – in beeld kunnen komen. De stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met intensieve begeleiding een ontwikkeling op zowel het gebied van arbeid, wonen als sociale contacten een volgende stap kan zijn, waarbij arbeidsmatige dagbesteding vervolgens omgezet kan worden naar een vorm van betaalde arbeid, acht de Raad – mede gelet op de bescheiden resultaten van de jarenlange intensieve behandeling die appellant heeft ondergaan – onvoldoende concreet en onderbouwd. Ook in het arbeidspsychologisch advies van Het Blikveld van juni 2020 ziet de Raad – anders dan het Uwv – onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat een ontwikkeling richting arbeidsvermogen bij appellant niet uitgesloten is. Door het Blikveld zijn met het oog op het verrichten van betaalde arbeid door appellant een groot aantal randvoorwaarden geformuleerd, waaronder een dermate intensieve en specifieke vorm van begeleiding dat die volgens het Blikveld (en ook volgens het Uwv) niet binnen een betaalde werkomgeving gerealiseerd kan worden. Dat een verbetering van de zelfredzaamheid van appellant niet is te verwachten, wordt bevestigd in de brief van de begeleider/zorgcoach van appellant van 24 februari 2023. Daarin is vermeld dat het ondanks intensieve één-op-één-begeleiding vooralsnog niet is gelukt om de zelfstandigheid van appellant op de dagbesteding te verbeteren en dat ook niet verwacht wordt dat dit in de toekomst zal lukken.
4.8.
Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachte ontwikkeling bij appellant baseert op de Richtlijn, acht de Raad dit een (te) algemene stelling, waaraan in het licht van de specifieke beperkingen waarmee appellant wordt geconfronteerd en gelet de intensieve begeleiding en behandeling die in het verleden al heeft plaatsgevonden, geen doorslaggevende conclusies en verwachtingen ten aanzien van appellant kunnen worden verbonden.
4.9.
Nu het Uwv er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat niet is uitgesloten dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan, moet er vanuit worden gegaan dat het ontbreken van arbeidsvermogen in het geval van appellant duurzaam is te achten. Daarmee voldoet appellant op [geboortedag] 2020 (achttiende jaar) aan de voorwaarden van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, zodat hij als jonggehandicapte moet worden aangemerkt.
4.10.
Uit 4.5 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep van appellant is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 29 juli 2019 te herroepen en te bepalen dat appellant met ingang van [geboortedag] 2020 recht heeft op een Wajong-uitkering.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, en 0,5 punt voor de nadere zitting anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 837,-). De kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken voor de door hem ingeschakelde medisch deskundige komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Uitgaande van 7 gedeclareerde uren tegen het maximale uurtarief van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 van € 136,19 excl. btw (tarief 2022) bedragen de te vergoeden kosten € 953,33 excl. btw (€ 1.153,53 incl. btw). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding daarmee € 4.920,03. Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 maart 2020;
- herroept het besluit van 29 juli 2019 en bepaalt dat appellant met ingang van [geboortedag] 2020
recht heeft op een Wajong-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde besluit van 19 maart 2020;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 4.920,03;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) K.M. Geerman

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.