In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar Wajong-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had op 17 september 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010, maar deze werd afgewezen op basis van een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling. Het Uwv concludeerde dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat zij over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank onderschreef deze conclusie, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische beperkingen, waaronder narcolepsie en cataplexie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 februari 2018 behandeld. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar aanvraag op 19 augustus 2014 was ingediend, en dat het Uwv terecht de ontvangstdatum van 17 september 2014 als uitgangspunt had genomen. De Raad heeft echter ook vastgesteld dat er op die datum sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong 2010. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.