ECLI:NL:CRVB:2025:31

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/312 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-voorschotten door het Uwv en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een zelfstandige die lessen in contactsporten geeft, had in 2020 te veel WIA-voorschotten ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv vorderde een bedrag van € 11.429,16 terug, omdat de appellant niet voldeed aan de inkomenseis voor de WIA-uitkering. De appellant stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de Raad oordeelde dat het Uwv alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen en geen aanleiding had hoeven zien om de terugvordering te matigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat de appellant niet tijdig had gemeld dat zijn inkomsten waren gedaald en dat hij niet had aangetoond dat hij door de terugvordering in een onredelijke situatie was gekomen. De terugvordering blijft dus in stand, en de appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/312 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 januari 2023, 22/619 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht tot terugvordering is overgegaan van in 2020 te veel betaalde WIA-voorschotten. Volgens appellant zijn er dringende redenen aanwezig op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van terugvordering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv geen aanleiding heeft hoeven zien om de terugvordering te matigen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen naar aanleiding van zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 [1] over het toetsingskader bij herzienings- en/of terugvorderingsbesluiten in de gelegenheid gesteld de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak.
Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 november 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 29 september 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Vanaf 29 juli 2018 is deze uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Vanaf 1 september 2018 is appellant werkzaam als zelfstandige en geeft hij lessen in contactsporten. Appellant heeft aan het Uwv doorgegeven dat zijn geschatte inkomsten € 23.359,50 bruto per jaar bedragen. Het Uwv heeft naar aanleiding hiervan bepaald dat appellant met ingang van 1 september 2018 maandelijks een voorschot op zijn WIA-uitkering ontvangt en dat de hoogte van de uitkering definitief wordt berekend zodra het Uwv de aanslag van de inkomstenbelasting van de Belastingdienst heeft ontvangen. Het voorschot is vastgesteld op basis van een WGA-loonaanvullingsuitkering. Wanneer de definitieve uitkering lager is dan het voorschot, dient appellant het te veel betaalde bedrag terug te betalen.
1.3.
Op 27 mei 2021 heeft appellant via een wijzigingsformulier verzocht om zijn WIAuitkering met ingang van 1 januari 2021 aan te passen naar een WGA-vervolguitkering. Als gevolg van de maatregelen vanwege het Covid 19-virus kan hij geen sportlessen verzorgen, waardoor hij geen of een geringe omzet heeft en niet aan de inkomenseis kan voldoen. Hierbij wijst appellant erop dat in de periode van april 2020 tot en met september 2020 zich eenzelfde situatie heeft voorgedaan en hij op 16 maart 2021 – in samenspraak met de gemeente [woonplaats] – een verzoek bij het Uwv heeft ingediend voor een coulanceregeling. Bij besluit van 31 mei 2021 heeft het Uwv aan appellant bericht dat zijn loonaanvullingsuitkering per 1 juni 2021 zal worden omgezet naar een WGAvervolguitkering.
1.4.
Na ontvangst van de inkomensgegevens van appellant over het jaar 2020 van de Belastingdienst, heeft het Uwv de WIAuitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 definitief berekend en bij besluit van 3 augustus 2021 een bedrag van € 11.429,16 bruto van appellant teruggevorderd. Er is volgens het Uwv sprake van te veel betaalde WIA-voorschotten, omdat uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2020 blijkt dat de inkomsten van appellant over het jaar 2020 gemiddeld minder waren dan 50% van zijn resterende verdiencapaciteit. Hierdoor had hij recht op een WGAvervolguitkering en niet op de hogere WGA-loonaanvullingsuitkering waarop de voorschotverstrekking was gebaseerd.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 14 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de definitieve berekening van het recht op WIA-uitkering en de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet in geschil zijn, maar dat het enkel gaat over de vraag of het Uwv tot terugvordering over mocht gaan. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is het Uwv verplicht terug te vorderen wat te veel aan voorschotten is betaald. De bevoegdheid om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien is beperkt tot situaties waarin dringende redenen aanwezig zijn. Volgens de rechtbank doet zich (kort gezegd) in het geval van appellant geen dringende reden voor op grond waarvan het Uwv van terugvordering af had moeten zien.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat er dringende redenen aanwezig zijn om van terugvordering af te zien. Hij heeft al in een vroegtijdig stadium contact opgenomen met het Uwv met de vraag of er mogelijkheden waren voor een coulanceregeling in verband met het wegvallen van zijn inkomsten als zelfstandige door de lockdown. Doordat het Uwv daarover geen duidelijkheid kon geven is de terugvordering onnodig opgelopen. De terugvordering pakt onevenredig hard voor hem uit. Dat hij niet kon voldoen aan de inkomenseis lag buiten zijn invloedssfeer en de bestaande regelingen waarbij de gevolgen van de coronacrisis werden gecompenseerd waren niet op hem van toepassing. Deze uitzonderlijke situatie maakt dat het Uwv, ondanks dat hij niet aan de inkomenseis heeft voldaan, niet tot terugvordering van de te veel verstrekte voorschotten mag overgaan. Verder heeft appellant aangevoerd dat door de ontstane financiële problemen zijn gezondheidstoestand is verslechterd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om de terugvordering op een lager bedrag vast te stellen. De uitkering is aan appellant verstrekt op voorschotbasis. In algemene zin houdt dit in dat een betrokkene nog geen zekerheid kan ontlenen aan een recht op uitkering van een bepaalde hoogte en in beginsel rekening moet houden met een terugvordering. Het is het Uwv niet gebleken dat appellant in een vroegtijdig stadium contact heeft opgenomen over het niet voldoen aan de inkomenseis. Pas in de loop van 2021 heeft appellant gemeld dat zijn inkomsten zijn gedaald, waarop het Uwv direct het voorschot heeft aangepast. Wanneer appellant direct melding had gemaakt van de daling van zijn inkomen, was de terugvordering ook niet verder opgelopen. Dat appellant niet onder het toepassingsbeleid van andere tegemoetkomingen valt, is het gevolg van een bewuste politieke keuze. Het Uwv ziet geen ruimte om in afwijking daarvan anders te oordelen. Het Uwv kent een groot gewicht toe aan de zorgvuldige besteding van publieke middelen. Bovendien is met appellant een betalingsregeling overeengekomen, waardoor de financiële gevolgen beperkt worden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot terugvordering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA verplicht het Uwv terug te vorderen wat onverschuldigd is betaald. De bevoegdheid om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien is op grond van het zesde lid van dat artikel beperkt tot situaties waarin dringende redenen aanwezig zijn. Tussen partijen is alleen in geschil of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4.2.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van de dringende reden verruimd. De Raad ziet het begrip dringende reden voortaan als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
4.3.
Het Uwv heeft in de situatie van appellant, zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de terugvordering, alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen en geen aanleiding hoeven zien om op grond van een dringende reden geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dit betekent dat de terugvordering in stand blijft. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
De verstrekking van WIA-voorschotten in 2020 heeft het Uwv gebaseerd op de door appellant zelf doorgegeven geschatte inkomsten uit arbeid als zelfstandige. Na het begin van de coronacrisis in 2020 heeft appellant in dat jaar geen wijziging van zijn inkomsten doorgegeven of aan het Uwv verzocht de hoogte van de voorschotten zekerheidshalve aan te passen aan zijn gewijzigde inkomenssituatie. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat het eerste en enige bij het Uwv geregistreerde contactmoment in 2020 dateert van 19 november 2020. Op die datum heeft appellant telefonisch te kennen gegeven dat hij als gevolg van de coronacrisis minder opdrachten heeft als zelfstandige en hij verwacht dat hierdoor niet zal kunnen worden voldaan aan de inkomenseis. Appellant gaf in dat contactmoment aan dat hij de situatie aankijkt voordat hij overstapt op plan B en dat hij ook als taxichauffeur wil gaan werken als dat nodig is. Appellant gaf aan te hopen op versoepeling. Deze telefonische mededeling van appellant vormt naar het oordeel van de Raad niet een dermate concreet signaal dat dit voor het Uwv aanleiding had moeten zijn om uit eigener beweging de hoogte van de voorschotten vanaf november 2020 aan te passen. Het verzoek van appellant van 16 maart 2021 om een coulanceregeling is gedaan na afloop van de hier in geding zijnde periode. Dit geldt ook voor het wijzigingsformulier van 27 mei 2021 waarin appellant heeft verzocht zijn uitkering per 1 januari 2021 aan te passen
.Hierop heeft het Uwv voortvarend en adequaat gereageerd bij besluit van 31 mei 2021, waarbij appellant vanaf 1 juni 2021 in aanmerking is gebracht voor een vervolguitkering. Tot slot is geen sprake van een onredelijke lange tijd tussen de ontvangst van de aanslag inkomstenbelasting 2020 door het Uwv en het besluit van 3 augustus 2021.
4.5.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat hij door het Uwv onvoldoende is geïnformeerd over de systematiek van de verschillende WIA-uitkeringen en de gevolgen die het niet voldoen aan de inkomenseis voor hem zou hebben. De noodzaak tot het doorgeven van wijzigingen is uitdrukkelijk genoemd in de besluiten tot verstrekking van WIAvoorschotten en ook uit het werkplan van 11 december 2019 blijkt dat appellant hierover is geïnformeerd. Doordat appellant niet eerder dan met het wijzigingsformulier van 27 mei 2021 een wijziging in zijn inkomsten heeft doorgegeven, is de verstrekking van WIAvoorschotten in 2020 door het Uwv gecontinueerd op basis van de eerder door appellant doorgegeven geschatte inkomsten uit arbeid als zelfstandige. Dat over het jaar 2020 een te hoog bedrag aan voorschotten is betaald, is dus niet aan het Uwv te wijten.
4.6.
Wat betreft de financiële gevolgen van de terugvordering is van belang dat met appellant een betalingsregeling is getroffen, op basis waarvan vanaf 1 oktober 2021 maandelijks
€ 74,33 bruto op de WIA-uitkering van appellant wordt ingehouden. Het Uwv heeft hiermee voldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen van de terugvordering. Dat de gezondheidstoestand van appellant door de terugvordering is verslechterd, in die zin dat zijn PTSS is verergerd, heeft hij niet met objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de terugvordering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Tussenuitspraak van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.