In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1996, stelde dat haar gezondheidstoestand binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag in 2014 was verslechterd, waardoor zij duurzaam geen arbeidsvermogen meer zou hebben. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen had, en dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat haar situatie binnen de vijfjaarstermijn was verslechterd. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de diagnose fibromyalgie en andere klachten niet voldoende waren om te concluderen dat appellante niet meer in staat was om te werken. De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsvermogen gebaseerd moet zijn op objectieve medische gegevens en niet enkel op subjectieve klachten. De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.