ECLI:NL:CRVB:2025:281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
22/2555 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en gezondheidstoestand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1996, stelde dat haar gezondheidstoestand binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag in 2014 was verslechterd, waardoor zij duurzaam geen arbeidsvermogen meer zou hebben. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen had, en dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat haar situatie binnen de vijfjaarstermijn was verslechterd. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de diagnose fibromyalgie en andere klachten niet voldoende waren om te concluderen dat appellante niet meer in staat was om te werken. De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsvermogen gebaseerd moet zijn op objectieve medische gegevens en niet enkel op subjectieve klachten. De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2555 WAJONG
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juli 2022, 21/4471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante zijn haar beperkingen toegenomen binnen vijf jaar na [geboortedatum] 2014, de dag dat zij achttien jaar is geworden, waardoor zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ghaffari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft met een door het Uwv op 16 september 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de behandelend reumatoloog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarbij informatie is opgevraagd bij de huisarts, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 16 april 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Met een door het Uwv op 17 augustus 2020 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de huisarts, de behandelend cardioloog, de apotheek, de Sint Maartenskliniek en het mbo. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna opnieuw geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 7 januari 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen
1.3.
Bij besluit van 24 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat alleen (nog) in geschil is of de gezondheidstoestand van appellante binnen de periode van vijf jaar na [geboortedatum] 2014 dusdanig is verslechterd dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen meer had. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen dat dit niet het geval was. De stelling van appellante dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2020 blijkt dat haar persoonlijk en sociaal functioneren op dit moment aanmerkelijk verstoord is en dat zij niet of nauwelijks benutbare mogelijkheden in arbeid heeft, heeft de rechtbank niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk beschreven hoe appellante haar mogelijkheden ervaart en is vervolgens tot de conclusie gekomen dat er geen medisch objectiveerbare noodzaak is om appellante niet belastbaar te achten. Voor het beoordelen van de vraag of er sprake is van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn niet de ervaren klachten leidend, maar dient er sprake te zijn van een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Dat inmiddels de diagnose fibromyalgie is gesteld wijzigt dit oordeel niet. Het enkel stellen van een diagnose betekent niet dat de eerder door appellante ervaren klachten hierover niet door de verzekeringsartsen zijn meegenomen. Uit de medische rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen de pijnklachten van appellante hebben betrokken in de conclusie van hun rapporten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van 19 april 2023 van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort ingebracht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 5 juli 2023, 13 februari 2024 (abusievelijk gedateerd 30 november 2024) en 3 juni 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong of artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is (dan wel twee uur per dag indien ten minste het wettelijk minimumloon verdiend kan worden). Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellante heeft een beroep gedaan op de in artikel 1:a1, tweede lid, van de Wajong opgenomen regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond waarvan een betrokkene alsnog binnen vijf jaar kan worden aangemerkt als jonggehandicapte (hierna: de vijfjaarstermijn). In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het arbeidsvermogen van appellante niet binnen vijf jaar na [geboortedatum] 2014 (de dag dat zij achttien jaar werd) is komen te ontbreken.
4.3.
Appellante heeft gesteld het integraal eens te zijn met de bevindingen van Van Amelsfoort. Van Amelsfoort heeft aangenomen dat appellante op [geboortedatum] 2014 arbeidsvermogen had en is het eens met het standpunt van het Uwv dat bij appellante ook in de periode van vijf jaar daarna sprake was van een situatie waarin zij een taak kon uitvoeren in een arbeidsorganisatie, over basale werknemersvaardigheden beschikte en aaneengesloten kon werken gedurende ten minste een periode van een uur
.Het geschil spitst zich toe op de vraag of in de periode van vijf jaar na [geboortedatum] 2014, dus tot [geboortedatum] 2019, voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet ten minste vier uur per dag (dan wel twee uur per dag indien het wettelijk minimumloon verdiend kan worden) belastbaar is
.Volgens Van Amelsfoort is dat niet het geval.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven, waaraan wordt toegevoegd dat de diagnose fibromyalgie al bij de eerdere beoordeling, naar aanleiding van de in 2019 ontvangen aanvraag, is betrokken.
4.5.
Het in hoger beroep overgelegde rapport van Van Amelsfoort leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 5 juli 2023, 13 februari 2024 en 3 juni 2024 navolgbaar toegelicht dat bij appellante geen sprake is van geobjectiveerde ziekte of gebrek (zoals hartfalen, zuurstofafhankelijke astma, spierziekten, taaislijmziekte) op grond waarvan zij geen vier uur per dag zou kunnen werken. Fibromyalgie, een somatoforme pijnstoornis en vermoeidheid zijn geen aandoeningen waarbij geen vier uur per dag gewerkt kan worden. Volgens Van Amelsfoort is appellante vier uur per dag belastbaar, maar niet alle dagen van de week. Eén tot twee dagen per week is dat volgens hem niet het geval vanwege een migraineaanval dan wel een toename van haar pijn en vermoeidheidsklachten die sterk wisselen van dag tot dag, van week tot week. Dit was volgens hem ook in 2019 al het geval. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht dat deze stellingen van Van Amelsfoort niet gevolgd kunnen worden. Van Amelsfoort heeft geen nieuwe informatie bij de behandelend sector opgevraagd en zijn mening uitsluitend gebaseerd op wat verteld is door appellante en haar vader. De stelling dat de migraine zo frequent aanwezig zou zijn dat er één aanval per week optreedt, is niet onderbouwd met een neurologische interventie, die dan zeker aan de orde zou moeten zijn geweest. Het laatste jaar is appellante hier ook niet mee naar de huisarts geweest.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd uiteengezet dat de stelling van Van Amelsfoort dat bij appellante ongeveer vijf jaar na haar achttiende verjaardag sprake was van een hartaandoening op grond waarvan zij haar mbo-opleiding moest staken en dat dit een andere ziekteoorzaak betrof, niet gevolgd kan worden. Samenvattend heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante sinds 2014/2015 hartproblemen (sinustachycardie of inappropriate sinus syndroom) heeft, maar dat (onder andere) die problemen nooit zo ernstig zijn geworden dat het arbeidsvermogen erdoor is aangetast, en dat na afloop van de vijfjaarstermijn geen nieuwe diagnoses bekend zijn. De Raad volgt deze toelichting. Daarnaast acht de Raad relevant dat verzekeringsarts F. Damee in het rapport van 9 maart 2020, naar aanleiding van de in 2019 ingediende eerste aanvraag om een Wajong-uitkering, reeds uitging van het bestaan van beperkingen op de leeftijd van achttien jaar als gevolg van cardiale klachten. In het rapport is te lezen dat de forse energetische klachten en langdurig slapen niet kunnen worden onderbouwd met een medische oorzaak, maar dat wel rekening moet worden gehouden met (onder meer) cardiale klachten voor wat betreft fysieke inspanningen. Met inachtneming van deze beperkingen was volgens deze verzekeringsarts op het achttiende levensjaar en per datum van zijn rapport niettemin sprake van arbeidsvermogen bij appellante. Geconcludeerd wordt dan ook dat een medische onderbouwing voor het aannemen van een nieuwe ziekteoorzaak tijdens de studieperiode (die liep tot 1 juli 2019) niet is gegeven. Verwezen wordt voorts naar de uitspraken van de Raad van 28 juni 2018 [1] en van 8 januari 2025 [2] waarin de toepassing van de vijfjaarstermijn voor de twee doelgroepen van de Wajong is toegelicht.
4.7.
Gelet op 4.1 tot en met 4.6 heeft de rechtbank het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat de gezondheidstoestand van appellante binnen de periode van vijf jaar na [geboortedatum] 2014 niet dusdanig is verslechterd dat zij (duurzaam) geen arbeidsvermogen meer had.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1964.
2.CRvB 8 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:20 en ECLI:NL:CRVB:2025:29.