ECLI:NL:CRVB:2023:1941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland en Covid-19 besmetting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante. De zaak betreft de vraag of appellante recht had op bijstand, gezien het feit dat zij te lang in het buitenland verbleef. Appellante had zich naar de Dominicaanse Republiek begeven om haar kleindochter bij te staan, die in een problematische thuissituatie verkeerde. Tijdens haar verblijf raakte zij besmet met het Covid-19-virus, waardoor zij niet in staat was om terug te keren naar Nederland.
De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij zich in een acute noodsituatie bevond, zoals vereist onder artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals de situatie van haar kleindochter en haar eigen besmetting, waren niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een noodsituatie die bijstandsverlening onvermijdelijk maakte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep benadrukte dat de wetgever bij de formulering van de PW niet had voorzien in uitzonderingen voor situaties zoals een wereldwijde pandemie. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten van bijstand terecht waren, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of terugbetaling van het griffierecht.