ECLI:NL:CRVB:2024:1966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
23/241 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten in het buitenland op basis van het territorialiteitsbeginsel

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten. De aanvraag is afgewezen omdat de kosten niet aan Nederland zijn verbonden. Het geschil betreft de vraag of er zeer dringende redenen zijn om toch bijzondere bijstand te verlenen. Appellant stelt dat het college een deskundige had moeten benoemen om de noodzaak van de behandeling te onderzoeken, maar de Raad oordeelt dat hij hierin geen gelijk krijgt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand ongegrond heeft verklaard.

Appellant heeft op 4 juli 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten tot een bedrag van $ 6.224,- voor behandelingen in Turkije. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van het territorialiteitsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Participatiewet (PW). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd.

De Raad oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat er zeer dringende redenen zijn voor het verlenen van bijstand. Hij heeft geen bewijs geleverd van de gevolgen van het niet verlenen van bijzondere bijstand voor zijn gezondheid. De Raad concludeert dat het college terecht geen deskundige heeft ingeschakeld voor nader onderzoek, omdat er geen acute noodsituatie is aangetoond. Ook de claim van appellant dat hij recht heeft op een dwangsom wordt afgewezen, omdat het college tijdig op het bezwaar heeft beslist. De Raad bevestigt de afwijzing van de bijzondere bijstand en het recht op een dwangsom.

Uitspraak

23/241 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 januari 2023, 22/2658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten. De aanvraag is afgewezen omdat de kosten niet aan Nederland zijn verbonden. Het geschil ziet op de vraag of er zeer dringende redenen zijn om toch bijzondere bijstand te verlenen. Volgens appellant had het college een deskundige moeten benoemen om hiernaar onderzoek te doen. Hij krijgt daarin geen gelijk. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij een dwangsom had moeten krijgen. De Raad oordeelt dat hij daar geen recht op heeft.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2024. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P.H.M. Kwaadvlieg.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 4 juli 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten tot een bedrag van $ 6.224,-. Het gaat om het trekken van vier tanden, vier implantaten en zesentwintig porseleinen kronen bij een behandelaar in Turkije.
1.2.
Het college heeft met een besluit van 25 juli 2022 de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen het besluit van 25 juli 2022 bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant heeft op 19 oktober 2022 het college in gebreke gesteld omdat het niet tijdig heeft beslist op het bezwaar en heeft het college verzocht om toekenning van een dwangsom.
1.4.
Met een besluit van 19 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Aan de afwijzing van de aanvraag ligt ten grondslag dat het in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet (PW) neergelegde territorialiteitsbeginsel in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand. Er zijn geen zeer dringende redenen op grond waarvan appellant alsnog in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. Met het bestreden besluit heeft het college ook de met de ingebrekestelling gevraagde dwangsom afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de bijzondere bijstand en de dwangsom in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Territorialiteitsbeginsel
4.1.
Niet in geschil is dat het in artikel 11 van de PW neergelegde territorialiteitsbeginsel in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand voor de tandartskosten in Turkije. Het geschil ziet op de vaag of er zeer dringende redenen zijn op grond waarvan het college alsnog bijzondere bijstand had moeten toekennen.
Zeer dringende redenen
4.2.
Het college kan aan een persoon die geen recht heeft op bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het nietverlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2]
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat zich in het geval van appellant geen zeer dringende redenen voordoen, dan wel dat het college dit niet zonder nader medisch onderzoek had kunnen concluderen. Door tandvleesontsteking en verminderd kauwvermogen is er een algeheel risico voor de persoonlijke gezondheid van appellant. Een medisch deskundige arts had kunnen beoordelen dat daadwerkelijk sprake was van een acute noodsituatie. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.1.
Appellant beroept zich op de uitzonderingsregel van artikel 16, eerste lid, van de PW. Daarom moet hij aannemelijk maken dat aan de onder 4.2 genoemde voorwaarden is voldaan.
4.3.2.
Het college stelt zich terecht op het standpunt dat appellant geen bewijs heeft geleverd van de gevolgen van het niet verlenen van bijzondere bijstand voor zijn gezondheid. Uit de door appellant overgelegde offertes blijkt dat de beoogde behandeling aan zijn gebit bestaat uit het trekken van vier tanden en het plaatsen van vier implantaten en zesentwintig porseleinen kronen. Uit deze offertes kan niet worden afgeleid waarom dit alles nodig is en ook niet welke gevolgen het uitblijven van de behandeling voor de gezondheid van appellant heeft. Appellant heeft algemene stukken ingeleverd over het ontstaan en de gevolgen van parodontitis, maar deze algemene informatie uit openbare bron gaat niet in op de gezondheid van appellant. Bij deze stand van zaken was er voor het college geen aanleiding een deskundige in te schakelen voor nader onderzoek.
4.4.
Voor zover appellant verwijst naar het beleid van het college, gaat hij eraan voorbij dat het beleid geen uitzondering maakt op de in artikel 11 van de PW opgenomen uitsluitingsgrond.
De dwangsom
4.5.1.
Appellant heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat het college een dwangsom verschuldigd is. Het college heeft weliswaar binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling een besluit op het bezwaar genomen, maar dat besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen. Het college had pas een zorgvuldig besluit op bezwaar kunnen nemen na het raadplegen van een deskundige. De Raad moet beoordelen welke dwangsom zou zijn verbeurd indien een dergelijk zorgvuldig besluit zou zijn genomen.
4.5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ook als het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen, laat dat onverlet dat het college tijdig een besluit heeft genomen. Appellant heeft daarom geen recht op een dwangsom. [3]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de gevraagde bijzondere bijstand in stand blijft. Appellant heeft geen recht op een dwangsom.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) S. van Pelt
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
[...].
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
[...].
Artikel 16
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
2. [...].

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
3.Vergelijk de uitspraak van 14 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1360.