ECLI:NL:CRVB:2025:256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
23/905 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voor het laatst als vrachtwagenchauffeur werkte, heeft zich in 2008 ziekgemeld na een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft zijn arbeidsongeschiktheid in de loop der jaren verschillende keren beoordeeld, met als laatste vaststelling per 24 december 2019 dat hij 58,96% arbeidsongeschikt is. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de deskundigenrapporten die door de rechtbank zijn ingeschakeld, zorgvuldig en consistent zijn en dat het Uwv terecht op het verzoek van de garantsteller van de ex-werkgever van appellant heeft beslist. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

23/905 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 februari \ 2023, 20/2149 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 december 2019 heeft vastgesteld op 58,96%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en zijn deze beperkingen duurzaam. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 58,96%.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.P. Sijbrandij, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sijbrandij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor 36,78 uur per week. Op 13 maart 2008 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 8 augustus 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 8 juli 2012 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Op 9 juli 2012 heeft appellant een aanvraag om een IVA-uitkering ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2013, de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 augustus 2012 verlaagd naar 52,16%. Het beroep hiertegen is ongegrond verklaard en deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd. Op 15 april 2016 heeft appellant vervolgens gemeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 2 september 2016 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschikt aangepast van 52,16% naar 52,12%. Na bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 100% en appellant per 1 november 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.3.
De ex-werkgever van appellant was een eigenrisicodrager en is failliet gegaan. Op 27 september 2019 heeft de garantsteller van de ex-werkgever van appellant verzocht om een herbeoordeling. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2019. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 30 december 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 24 december 2019 48,54% arbeidsongeschikt is en dat voor appellant met ingang van 1 januari 2022 een inkomenseis van € 1.045,79 gaat gelden waarop de WIA-uitkering dan zal worden gebaseerd.
1.4.
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld. Na de zitting op 13 april 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Het Uwv heeft alsnog gereageerd op de stukken die appellant in beroep had overgelegd en heeft hieraan een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Appellant heeft hier een reactie op gegeven. Vervolgens heeft de rechtbank op 23 september 2021 dr. M.J.A. Tijssen, psychiater, als deskundige benoemd.
2.2.
Het Uwv heeft op 9 december 2021 een nieuw besluit (bestreden besluit 2) genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 december 2019 wordt gewijzigd naar 58,96%. Appellant heeft te kennen gegeven het hier niet mee eens te zijn en heeft nadere medische stukken overgelegd.
2.3.
De deskundige heeft op 11 februari 2022 gerapporteerd. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een nieuwe FML van 22 maart 2022 opgesteld en geconcludeerd dat dit niet tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt.
2.4.
De rechtbank heeft vervolgens L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. Op 22 augustus 2022 heeft zij gerapporteerd en op 27 september 2022 heeft zij een nadere reactie gegeven op de opmerkingen van appellant.
Uitspraak van de rechtbank
2.5.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 2 in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv mocht overgaan tot een herbeoordeling op verzoek van de garantsteller van de ex-werkgever van appellant. De door appellant overgelegde informatie over zijn gezondheidstoestand heeft bij de rechtbank zodanige twijfel gewekt over de beoordeling van de beperkingen wegens psychische aandoeningen, dat zij psychiater Tijssen als onafhankelijk medisch deskundige heeft benoemd ter beoordeling van de door het Uwv als uitgangspunt genomen belastbaarheid van appellant op 24 december 2019. Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier volgens de rechtbank voor. Het onderzoek van psychiater Tijssen is zorgvuldig geweest, inzichtelijk en consistent. Het heeft echter naar het oordeel van de rechtbank nog niet iedere twijfel over de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling weggenomen. Daarom heeft de rechtbank ook verzekeringsarts GrevelingFockens als deskundige benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet ook het rapport van deze deskundige aan de kwaliteitsmaatstaven. De deskundige heeft zich bij haar onderzoek zowel op de lichamelijke als op de psychische klachten van appellant gericht, appellant zelf onderzocht en daarbij alle voorhanden medische informatie betrokken. Haar conclusies zijn inzichtelijk en consistent. De kritiek op de wijze van rapporteren van de deskundige doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de overtuigingskracht van haar bevindingen. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies geschikt zijn, waarbij rekening is gehouden met de opleiding en werkervaring van appellant en zijn functionele mogelijkheden. De deskundige verzekeringsarts heeft in haar rapport daarmee ingestemd en heeft haar conclusies daarover overtuigend gemotiveerd. De rechtbank heeft zich aangesloten bij die conclusies. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft besloten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 december 2019 vast te stellen op 58,96%. Omdat het Uwv het bestreden besluit in beroep heeft gewijzigd en ook een nieuwe FML is opgesteld, heeft de rechtbank appellant een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht toegekend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak (kort samengevat) aangevoerd dat hij al vanaf 2009 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hier is het Uwv volledig aan voorbij gegaan. Appellant maakt om die reden aanspraak op een IVA-uitkering, in ieder geval vanaf 24 december 2019. Daarnaast zijn de geduide functies niet geschikt, omdat ze zijn belastbaarheid overschrijden. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt in hoger beroep een rapport van een verzekeringsarts van Ergatis van 17 mei 2023 overgelegd, waarin is vermeld dat sprake is van carpaal tunnel syndroom beiderzijds en artrose in beide enkels. Volgens appellant heeft het Uwv dit ten onrechte niet meegewogen bij de beoordeling in november 2019.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluit 2 over de per 24 december 2019 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Rapporten deskundigen terecht door de rechtbank gevolgd?
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de rapporten van de deskundigen psychiater Tijssen en verzekeringsarts Greveling-Fockens blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent zijn. De rechtbank heeft deze rapporten dus terecht aan haar oordeelsvorming ten grondslag gelegd. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft appellant gronden aangevoerd die zijn gericht tegen de persoon van de deskundige Greveling-Fockens en over vermeende procedurele en materiele gebreken in haar rapport. De Raad acht het in een zo laat stadium aanvoeren van deze gronden in strijd met de goede procesorde. Daarbij is zwaarwegend dat de Raad niet zonder de zaak aan te houden de deskundige om een nadere reactie kan vragen. Appellant had deze gronden al in een veel eerder stadium van de procedure naar voren kunnen brengen. De Raad bespreekt deze beroepsgronden dan ook niet.
Verzoek garantsteller
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte op het verzoek om herbeoordeling van de garantsteller van zijn ex-werkgever heeft beslist. Dit verzoek is volgens appellant in strijd met een in 2013 gesloten convenant tussen het Verbond van Verzekeraars en het Uwv over het herbeoordelen van WGA-gerechtigden. Deze grond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de garantsteller om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant kon verzoeken en dat het Uwv, los daarvan, ook spontaan op enig moment een herbeoordeling mag uitvoeren. De Raad voegt daar aan toe dat de garantsteller in verband met het faillissement van de ex-werkgever/eigenrisicodrager door het Uwv terecht als belanghebbende is aangemerkt. [1] Het Uwv was daarom gehouden inhoudelijk op het verzoek van de garantsteller te beslissen. Wat appellant heeft aangevoerd over de inhoud van het convenant doet niet af aan deze verplichting.
Medische beoordeling
4.5.
Appellant kan daarnaast niet worden gevolgd in zijn stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met het carpaal tunnel syndroom en de artrose in beide enkels, zoals beschreven in het rapport van Ergatis van 17 mei 2023. De door de rechtbank ingeschakelde deskundige Greveling-Fockens heeft in haar rapport over de handklachten van appellant beschreven dat uit de brief van de reumatoloog van 7 juli 2021 blijkt dat er dubieus wat verdikking van de handen is met onvoldoende aanwijzingen voor onderliggende inflammatoire reuma/sclerodermie. Op een röntgenfoto van de handen wordt geen opvallende erosie of artrose gezien. Volgens de deskundige zou het onderzoek door de reumatoloog kunnen leiden tot lichte beperkingen ten aanzien van het gebruik van de handen. Echter, het onderzoek dateert van ruim anderhalf jaar na de datum in geding. Rond die datum zijn geen objectieve afwijkingen aan de handen van appellant beschreven. De deskundige heeft daarom onvoldoende aanleiding gezien voor het aannemen van beperkingen voor het gebruik van de handen. Het feit dat uit de brief van de neuroloog van 30 januari 2017 blijkt dat appellant destijds in verband met tintelingen van de handen is onderzocht en dat er sprake was van bevindingen bij het EMG, passend bij een matig carpaal tunnel syndroom, maakt dit volgens de deskundige niet anders omdat niet is gebleken dat dit op de datum in geding, ongeveer drie jaar later, nog aan de orde was. Volgens de deskundige heeft het Uwv daarom terecht geen beperkingen aangenomen voor het carpaal tunnel syndroom. De rechtbank heeft de deskundige terecht hierin gevolgd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer de brief van de assistent orthopedie van 14 mei 2009 en de MRI-uitslag van 2 augustus 2011 bij de beoordeling betrokken, waaruit blijkt dat sprake is van artrose in de enkels. Ook deze klachten zijn door de deskundige meegewogen, maar hebben de deskundige geen aanleiding gegeven tot het aannemen van aanvullende beperkingen. Ook op dit punt heeft de rechtbank haar deskundige terecht gevolgd.
4.6.
Het in hoger beroep ingezonden rapport van Ergatis van 17 mei 2023 geeft geen aanleiding de deskundige Greveling-Fockens niet te volgen in haar standpunt, dat de FML van 22 maart 2022 de beperkingen van appellant juist weergeeft. De aan Ergatis verbonden verzekeringsarts R. Ouwens gaat in dit rapport uitsluitend in op de in 2019 opgestelde FML. Over de gewijzigde FML van 22 maart 2022, die in beroep aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag is gelegd, spreekt verzekeringsarts Ouwens zich echter niet uit. Evenmin worden in het rapport van Ergatis argumenten ingebracht tegen het rapport van de deskundige Greveling-Focken.
Medische geschiktheid functies
4.7.
Wat appellant tegen de geselecteerde functies heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de aangepaste FML van 22 maart 2022 de eerder geselecteerde functies beoordeeld en deze, met uitzondering van de reservefunctie telefonisch verkoper, nog passend geacht. Appellant heeft niet onderbouwd waarom deze beoordeling onjuist zou zijn en de functies niet geschikt zouden zijn. Dat bij een eerdere beoordeling dezelfde functies ongeschikt zijn bevonden, zoals appellant stelt, is niet gebleken. Het feit dat de huidige geselecteerde functies dezelfde naam of SBC-code hebben als in het verleden geselecteerde functies, betekent nog niet dat de inhoud van de functies en de met de functies samenhangende belasting in de loop der tijd niet kan veranderen.
4.8.
Nu appellant met de bij hem bestaande beperkingen op 24 december 2019 niet volledig arbeidsongeschikt is, kan wat appellant in hoger beroep over de duurzaamheid van de bij hem bestaande beperkingen heeft aangevoerd, verder onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de per 24 december 2019 op € 1.667,99 vastgestelde resterende verdiencapaciteit en de op 58,96% vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in stand blijft. Bij een resterende verdiencapaciteit van € 1.667,99 geldt voor appellant per 1 januari 2022 een inkomenseis van € 834,-. Het verzoek om het Uwv te veroordelen in de door appellant geleden schade, wordt bij deze uitkomst afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter, S.B. Smit-Colenbrander en C.F.E. van Olden-Smit als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:655.