ECLI:NL:CRVB:2025:250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
21/943 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding in WIA-zaak

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 19 juni 2018, die door het Uwv op 73,97% is vastgesteld. Betrokkene is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat het hoger beroep van het Uwv tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg slaagt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van betrokkene onjuist had vastgesteld en had het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige benoemd die concludeert dat de FML van betrokkene op enkele punten moet worden aangevuld, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 73,97% juist is. Betrokkene heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat wordt toegewezen. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn met ruim dertig maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 3.000,- toe. De proceskosten worden ook vergoed aan betrokkene.

Uitspraak

21/943 WIA, 21/1556 WIA
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 februari 2021, 18/2914 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 19 juni 2018 terecht heeft vastgesteld op 73,97%. Volgens betrokkene heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Ook kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld. Het hoger beroep van het Uwv tegen de andersluidende uitspraak van de rechtbank slaagt daarom.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend (zaaknummer 21/943).
Namens betrokkene heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, een verweerschrift en een nader stuk ingediend. Betrokkene heeft tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld (zaaknummer 21/1556).
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Meulenberg-ten Hoor.
De Raad heeft het onderzoek heropend en L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 16 november 2023 een rapport uitgebracht.
Betrokkene heeft zijn zienswijze ingediend. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ingediend. Betrokkene heeft een reactie ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige een reactie gegeven.
Het Uwv heeft een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. Betrokkene heeft een reactie ingediend.
Naar aanleiding van het verzoek van betrokkene om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het afzien van een nadere zitting. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als projectleider leren en werken voor 35,86 uur per week. Op 21 juni 2016 heeft betrokkene zich ziekgemeld met vermoeidheidsklachten. Betrokkene is onder meer bekend met diabetes mellitus type 1 en darmklachten en is hiv-positief. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft betrokkene op 4 juni 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 12 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk en vervolgens functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 72,61%. Bij besluit van 21 juni 2018 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 19 juni 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2.1.
Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 juni 2018 heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 18 oktober 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 oktober 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen, waaronder een urenbeperking van maximaal zes uur per dag en maximaal dertig uur per week, neergelegd in een gewijzigde FML van 18 oktober 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd en betrokkene geschikt geacht voor de functies van boekhouder, kassier (SBC-code 515070), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), besteller post/pakketten (SBC-code 282102) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100), op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 73,97%.
2.2.
In beroep heeft betrokkene informatie van een psychiater en een internist ingediend. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. Het Uwv heeft de functie van besteller post/pakketten laten vervallen, maar de mate van arbeidsongeschiktheid van 73,97% heeft gehandhaafd.
2.3.
De rechtbank heeft J.F.G.M. Thissen, bedrijfsarts, benoemd als deskundige. Deze deskundige heeft geconcludeerd dat het totale beeld van functioneren van betrokkene onvoldoende tot uiting is gebracht in de FML van 18 november 2018 en dat er meer beperkingen op met name energetisch en psychisch vlak gelden. De deskundige heeft daarbij onder meer een urenbeperking van vier uur per dag, met tussendoor de mogelijkheid om ruim te onderbreken, aangewezen geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de deskundige voorgestelde beperkingen niet overgenomen. De deskundige heeft in een aanvullend rapport toegelicht dat hij geen argument ziet om af te wijken van zijn conclusies en adviezen.
Uitspraak van de rechtbank
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft overwogen het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige te kunnen volgen en geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van betrokkene onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het Uwv opgedragen het griffierecht aan betrokkene te vergoeden.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de keuze van de rechtbank om een bedrijfsarts te benoemen als deskundige niet begrijpelijk is, omdat het de specifieke taak en deskundigheid van de verzekeringsarts is om medische gegevens te wegen en te vertalen in beperkingen. Volgens het Uwv heeft de deskundige beperkingen voorgesteld waarbij de bevindingen niet overeenkomen met de referentiewaarden in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem of die daarin niet voorkomen. Daarnaast heeft het Uwv de medische objectiveerbaarheid van de door de deskundige gestelde aanvullende beperkingen betwist. Het Uwv heeft een rapport van 23 februari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Betrokkene heeft aangevoerd dat Thissen als deskundige heeft kunnen optreden en dat hij zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd. Volgens betrokkene heeft de deskundige rekening gehouden met de combinatie van zijn medische aandoeningen en duidelijk gemaakt dat de door de endocrinoloog en de internist-infectioloog vastgestelde medisch objectiveerbare afwijkingen tot beperkingen leiden. Betrokkene heeft hierbij gewezen op de chronisch en niet goed ingestelde suikerziekte, het hevig nachtzweten, zijn vermoeidheid (ook na inspanning), de pijnklachten aan zijn handen, het extreme gewichtsverlies in korte tijd en de ernstige darmproblemen waar hij mee kampt. Volgens betrokkene heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van de deskundige onvoldoende weerlegd. Betrokkene heeft een verklaring van 29 maart 2021 van een ergotherapeut van het Hand & Polscentrum ingediend.
Het incidenteel hoger beroep
3.3.
Betrokkene heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft de Raad primair verzocht om, indien de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet wordt gevolgd, opnieuw een onafhankelijk deskundige te benoemen. Betrokkene heeft subsidiair verzocht om te bepalen dat hij per 19 juni 2018 recht heeft op een WGA-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid dan wel op een IVA-uitkering. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij ernstige beperkingen ondervindt als gevolg van zijn medische toestand en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Volgens betrokkene zijn de geselecteerde functies om verschillende redenen niet geschikt voor hem dan wel niet in overeenstemming met de FML zoals die luidt dan wel zou moeten luiden.
3.4.
Het Uwv heeft een reactie van 1 juni 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Benoeming onafhankelijk deskundige in hoger beroep
4.1.
De Raad heeft in het verschil van mening tussen de door de rechtbank benoemde deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische beperkingen van betrokkene, aanleiding gezien om Greveling-Fockens, verzekeringsarts, te benoemen als onafhankelijk deskundige. De deskundige heeft in haar rapport van 16 november 2023 geconcludeerd dat de FML van 18 oktober 2018 aanvulling behoeft op vijf items. Wat betreft de urenbeperking heeft zij zich kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde urenbeperking.
4.2.
Betrokkene heeft hierop zijn zienswijze ingediend. Volgens betrokkene heeft de deskundige de gevolgen van de brittle diabetes niet juist beoordeeld en geen rekening gehouden met het feit dat hij door de nachtelijke hypo’s onrustig slaapt en een slechte nachtrust heeft. Betrokkene heeft overdag meer tijd nodig om te recupereren, wat betekent dat een verdergaande urenbeperking aangewezen is. Verder heeft de deskundige niet goed gemotiveerd waarom zij geen beperkingen heeft aangenomen in verband met concentratieproblemen en het opnemen van nieuwe informatie.
4.3.
Het Uwv heeft in reactie op het rapport van de deskundige een rapport van 5 januari 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 10 januari 2024, waarin de door de deskundige voorgestelde aanvullende beperkingen zijn overgenomen, en een rapport van 17 januari 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie resterende geselecteerde functies van boekhouder, kassier, productiemedewerker industrie en administratief ondersteunend medewerker met inachtneming van de aanvullende beperkingen in de FML, nog steeds passend zijn voor betrokkene en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd 73,97% blijft.
4.4.
Betrokkene heeft een reactie gegeven op het standpunt van het Uwv. Volgens betrokkene is niet aannemelijk dat hij in de geselecteerde functies zonder ontoelaatbare verstoring van het werkproces zijn werkplek kan verlaten voor toiletbezoek. Onduidelijk is hoe lang de afstand tot het toilet is, welke obstakels daarbij voorkomen en of er voldoende toiletten aanwezig zijn. Een afstand van 40 tot 100 meter is volgens betrokkene niet nabij. Rekening moet worden gehouden met acuut noodzakelijke toiletgang, op ieder willekeurig moment, vele malen per dag. Betrokkene heeft hierbij gewezen op de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de productie in de functie van productiemedewerker industrie, de circa 20 telefonische contacten per dag in de functie van boekhouder en de stagnatie van de werkzaamheden van de teamleden in de functie van administratief ondersteunend medewerker.
4.5.
De deskundige heeft desgevraagd gereageerd op de zienswijze van betrokkene en geen aanleiding gezien haar conclusies te herzien.
4.6.
Het Uwv heeft een rapport van 24 mei 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
4.7.
Betrokkene heeft gereageerd op de reactie van de deskundige en op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Betrokkene heeft aangevoerd dat de nachtelijke hypo’s uitdrukkelijk worden benoemd in het dossier. Daarnaast heeft hij veel last van nachtzweten, waardoor de kwaliteit van zijn slaap vaak slecht is. De deskundige heeft verder onvoldoende waarde gehecht aan de voortdurend schommelende HbA1c-waarden. Daarnaast betwist betrokkene de motivering van de geschiktheid van de geselecteerde functies.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht vernietigd heeft aan de hand van wat het Uwv en betrokkene in hoger beroep hebben aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt en het incidenteel hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft het dossier, met alle daarin aanwezige medische informatie, bestudeerd. Zij heeft betrokkene gezien op haar spreekuur, waarbij zij een anamnese heeft afgenomen en een lichamelijk en een psychisch onderzoek heeft verricht. In haar rapporten heeft zij vastgesteld dat bij betrokkene sinds 2008 sprake is van diabetes mellitus type 1, status na hiv-infectie in oktober 2017, chronische darmklachten zonder duidelijke oorzaak en mogelijk bijwerkingen van medicatie. Op basis van haar onderzoek en alle beschikbare informatie heeft zij deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat op de datum in geding geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid, aangezien betrokkene niet voldeed aan de criteria die hiervoor gelden en die zijn opgenomen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
5.2.2.
De deskundige heeft het aannemelijk en plausibel geacht dat de vermoeidheidsklachten van betrokkene deels uit de (moeilijk instelbare) diabetes mellitus en deels vanuit de doorgemaakte hiv-infectie verklaard kunnen worden en dat betrokkene hierdoor op de datum in geding energetisch beperkt was. Tevens is het wenselijk dat betrokkene in verband met de diabetes niet al te zware lichamelijke inspanningen verricht. Gelet hierop dient de FML op enkele items te worden aangevuld (frequent reiken, frequent buigen, duwen of trekken). Met de urenbeperking van zes uur per dag, dertig uur per week naast de overige beperkingen, wordt volgens de deskundige voldoende tegemoet gekomen aan de verminderde energetische belastbaarheid van betrokkene. Omdat regelmaat in eten, activiteit en rust van belang is om de diabetes zo goed mogelijk te kunnen reguleren, heeft de deskundige betrokkene daarnaast aangewezen geacht op een regelmatig werkpatroon. Zij heeft onderkend dat de diabetes van betrokkene niet altijd optimaal gereguleerd is geweest en dat sprake is van brittle diabetes, dat wil zeggen moeilijk te managen diabetes. In dat verband heeft zij opgemerkt dat betrokkene weet hoe hij met voeding kan sturen zodat hij niet voor vreemde verrassingen komt te staan met betrekking tot zijn glycemieregulatie en dat ontregeling van de diabetes rond de datum in geding niet zo ernstig is geweest dat dit bijvoorbeeld heeft geleid tot opnames in het ziekenhuis. De in 2023 sterk gestegen waarde is voor de deskundige geen aanleiding geweest om de belastbaarheid verder aan te passen. Zij heeft opgemerkt dat zij rekening gehouden met de brittle diabetes bij het vaststelling van de belastbaarheid en heeft daarbij – gelet op de datum in geding van 19 juni 2018 – de waardes van juni 2017 en juni 2020 in aanmerking genomen.
5.2.3.
Verder heeft de deskundige toegelicht dat van grote problemen met nachtelijke hypo’s niet is gebleken. In de onderzoeksverslagen van de verzekeringsarts is dit niet terug te vinden. Wel heeft zij aangenomen dat de nachtrust van betrokkene wordt verstoord door nachtzweten, wat leidt tot een verminderde energetische belastbaarheid. Voor een aanvullende beperking voor recuperatie is volgens de deskundige geen aanleiding, omdat recuperatie volgt op inspanning en niet aan de orde is vanwege een verstoorde nachtrust. Bij betrokkene is geen sprake van een aandoening waarbij het opgangkomen langer kan duren en de algemeen gebruikelijke pauzes zijn volgens haar voldoende. De Raad kan het standpunt van de deskundige omtrent de urenbeperking volgen, te meer omdat van de kant van betrokkene geen gemotiveerd ander medisch standpunt is ingebracht.
5.2.4.
Verder kunnen de darmklachten van betrokkene niet duidelijk verklaard worden vanuit een onderliggend medisch substraat en is mogelijk sprake van een bijwerking van medicatie. Gezien de lange duur van deze klachten en het consistente klachtenpatroon dient volgens de deskundige in de buurt van de werkplek een toilet aanwezig te zijn en moet betrokkene het werk kunnen onderbreken wanneer toiletbezoek noodzakelijk is. Verder heeft de deskundige geen reden gezien om beperkingen aan te nemen in verband met verminderd volhouden van concentratie en opnemen van nieuwe informatie, omdat daarvoor een medische onderbouwing ontbreekt. Van cognitieve problemen tijdens haar onderzoek en tijdens onderzoeken door verzekeringsartsen is niet gebleken. Tot slot heeft zij opgemerkt dat de in de brief van de ergotherapeut genoemde ontsteking aan de hand van na de datum in geding dateert.
5.2.5.
In wat betrokkene heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien de juistheid van de conclusies van de deskundige in twijfel te trekken. Betrokkene heeft zijn stellingen dat de deskundige in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met zijn diabetes en de gevolgen daarvan en dat de deskundige ten onrechte geen beperkingen heeft vastgesteld in verband met concentratieproblemen en informatieverwerking, niet onderbouwd met medische gegevens.
5.2.6.
Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige gestelde aanvullende beperkingen heeft opgenomen in de FML van 10 januari 2024, kunnen de beperkingen in deze FML worden gevolgd.
Arbeidskundige beoordeling
5.3.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 17 januari 2024 en 24 mei 2024 voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor betrokkene. Op grond van de Arbowet is bij alle werkplekken een toilet in de nabijheid, wat betekent dat het toilet binnen één tot twee minuten lopen te bereiken is. In de functie van boekhouder/kassier (SBC-code 515070) bevindt het toilet zich buiten op de gang van de kantoortuin. In deze functie moet binnen twee uur worden gereageerd op een terugbelverzoek (ca. 1-2 keer per uur). Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft betrokkene voldoende tijd om hieraan te voldoen. Verder kan een collega een gesprek aannemen wanneer hij niet op de werkplek aanwezig is. Ten aanzien van de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is navraag gedaan bij de arbeidskundig analist. Er bevindt zich op 50 tot 70 meter van de werkplek een toilet. Het werk is niet machine gebonden en er is geen sprake van werk waarbij de collega’s voor de voortgang van het werk onderling van elkaar afhankelijk zijn. In de functie van administratief ondersteunend medewerker (SBCcode 315100) bevindt het toilet zich buiten op de gang van de kantoortuin. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden naast het afhandelen van telefoontjes, administratieve taken verricht. Afhankelijk van het aanbod van telefoontjes kan de werkplek op elk moment verlaten worden en tussen de telefoontjes door is het mogelijk om het toilet te bezoeken. Verder kan een collega een gesprek aannemen wanneer betrokkene niet op de werkplek aanwezig is. De conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat in de functies sprake is van eenvoudige werkzaamheden, waarbij de verschillende medewerkers niet afhankelijk zijn van elkaars (voortdurende) aanwezigheid op de werkvloer en dat bij alle werkplekken een toilet in de nabijheid is, kan dan ook worden gevolgd. De stelling van betrokkene dat de darmklachten onvoorspelbaar en ongecontroleerd zijn en dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden, wordt niet gevolgd. Uit de medische stukken en de rapporten van de deskundige blijkt niet dat met de eis van een toilet in de nabijheid van de werkplek en de arbeidskundige onderbouwing onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de darmklachten van betrokkene.
5.3.2.
In de rapporten van 5 september 2019 en 7 november 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat betrokkene voldoet aan de eisen van de functie van boekhouder/kassier, omdat hij de hbo-opleiding Facilitaire Dienstverlening heeft afgerond met een diploma en op grond daarvan beschikt over opleidingsniveau 6. Voor de functie van boekhouder/kassier geldt opleidingsniveau 5. Met het hbo-diploma heeft betrokkene verder aangetoond dat hij over een hoger niveau beschikt dan de voor de functie geldende opleidingseis havo-diploma of mbo-diploma niveau 4 richting administratief of juridisch. Ook de signaleringen in de functies zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht en geven geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor betrokkene. Uitgaande van de beperkingen in de FML van 10 januari 2024 heeft het Uwv voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor betrokkene.

Conclusie en gevolgen

6. Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat betrokkene hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, behoudens de veroordeling van het Uwv in de proceskosten van betrokkene en de opdracht aan het Uwv het griffierecht van betrokkene te vergoeden. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 juni 2018 terecht is vastgesteld op 73,79%.
7. Het incidenteel hoger beroep slaagt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, niet.
Overschrijding redelijke termijn
8.1.
Betrokkene heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.2.
Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [1] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
8.3.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van betrokkene op 2 augustus 2018 tot de datum van deze uitspraak zijn zes jaar en ruim zes maanden verstreken. De zaak zelf is niet als complex aan te merken en ook de opstelling van betrokkene geven geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim dertig maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 3.000,-.
8.4.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot het bestreden besluit van 24 oktober 2018 bijna drie maanden geduurd. Dit betekent dat in de bestuurlijke fase de redelijke termijn niet is overschreden en de overschrijding van de redelijke termijn geheel voor rekening voor de Staat komt. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene tot een bedrag van € 3.000,-.
Proceskosten
9.1.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 2.721,- (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en twee keer 0,5 punt voor een zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde van € 907,- per punt). Ook komen de door betrokkene gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 70,22. De totaal door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen € 2.791,22.
9.2.
In verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van betrokkene ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 453,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).
9.3.
Vergoeding van griffierecht in hoger beroep is niet aan de orde, omdat geen griffierecht van betrokkene is geheven. Ook vergoeding van de proceskosten in beroep is niet aan de orde, omdat de rechtbank reeds een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 24 oktober 2018 ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 3.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 453,50;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.791,22.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en M.E. Fortuin en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.