ECLI:NL:CRVB:2025:244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
24/1287 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 14 oktober 2022, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 januari 2025 en heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende was en dat appellant over het juiste opleidingsniveau en de benodigde beheersing van de Nederlandse taal beschikt om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, ondanks zijn bezwaren over zijn opleidingsniveau en taalvaardigheid. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

24/1287 WIA
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2024, 23/4508 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 14 oktober 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.J.N. Hendriksen Rattan-Tewari, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 januari 2025. Voor appellant is mr. Hendriksen Rattan-Tewari verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als chauffeur groepsvervoer voor gemiddeld 17,36 uur per week. Op 16 oktober 2020 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 oktober 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 3 november 2022 geweigerd appellant met ingang van 14 oktober 2022 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 1 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat de medische beoordeling door het Uwv onjuist is en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd toegelicht waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen voor de psychische klachten van appellant. Bij het vaststellen van de FML heeft de primaire verzekeringsarts ook rekening gehouden met het medicijngebruik van appellant door onder andere een beperking aan te nemen voor het werken met verhoogd persoonlijk risico en het beroepsmatig besturen van voertuigen. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben in hun medische rapporten afdoende toegelicht waarom er geen aanleiding is om voor het medicatiegebruik aanvullende beperkingen aan te nemen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat in het huisartsenjournaal geen medische objectivering is te vinden voor de door appellant ervaren cognitieve klachten. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien voor de conclusie dat in het medisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de lichamelijke beperkingen van appellant. De rechtbank heeft appellant daarnaast niet gevolgd in zijn stelling dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen omdat hij niet voldoet aan het opleidingsniveau. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullend rapport van 9 januari 2024 inzichtelijk gemotiveerd dat moet worden verondersteld dat appellant kan functioneren op het niveau van voltooid basisonderwijs. In dat rapport beschrijft hij dat het opleidingsniveau van appellant is vastgesteld op niveau 2. Dit opleidingsniveau houdt in dat iemand kan lezen, schrijven en rekenen op eind basisschoolniveau. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep beschrijft in zijn rapport dat niet is te achterhalen of appellant wel of geen basisonderwijs heeft gevolgd, maar dat kan worden verondersteld dat hij op dit niveau kan functioneren vanwege zijn ruime werkervaring. De rechtbank kan deze toelichting volgen zodat er bij de arbeidskundige beoordeling vanuit gegaan mocht worden dat appellant voldoet aan opleidingsniveau 2. De rechtbank heeft ook de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat de Engelse spreek- en luistervaardigheid in dit geval niet in de weg staat aan de geschiktheid van de functie van Medior soldering operator (SBC-code 111180) voor appellant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast deugdelijk gemotiveerd dat de complexiteit van deze functie niet in de weg staat aan het routinematig karakter daarvan zodat deze functie voor appellant passend is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest onder meer omdat appellant niet tijdens een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts. Ook bevat het rapport van de primaire arts tegenstrijdigheden nu niet alle in het rapport genoemde beperkingen in de FML zijn opgenomen. Daarnaast hebben de artsen van het Uwv onvoldoende gereageerd op de brief van de orthopeed van 9 mei 2022. Appellant heeft verder aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen voor het medicatiegebruik van appellant. De verzekeringsartsen zijn uitgegaan van een onjuiste dosering en hebben de combinatie van medicijnen onvoldoende in acht genomen. Verder zijn onvoldoende beperkingen aangenomen voor de psychische klachten van appellant. De motivering dat appellant niet wordt behandeld is onvoldoende nu de psycholoog van appellant te kennen heeft gegeven dat het maximum aan hulpverlening is bereikt. Alleen medicatie heeft nog toegevoegde waarde. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de arbeidsdeskundige ten onrechte opleidingsniveau 2 heeft gehanteerd. Anders dan de arbeidsdeskundige als uitgangspunt heeft genomen, heeft appellant geen enkel onderwijs genoten. Ook heeft appellant geen diploma behaald voor zijn taxipas nu dat in 2000 nog niet aan de orde was. Daarnaast spreekt appellant matig Nederlands en er moet van worden uitgegaan dat appellant de Nederlandse taal niet schriftelijk beheerst. Hij heeft ook nooit uren- en rittenadministratie bijgehouden en werd intensief begeleid. De voor appellant geselecteerde functies zijn niet passend. Ook de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is tegenstrijdig. Enerzijds komen routinematige werkzaamheden voor in de functie van productiemedewerker industrie maar anderzijds wordt erkend dat er sprake is van complexere werkzaamheden. Ook moet in deze functie Nederlands worden gelezen en begrepen. Dat geldt ook voor de functie medewerker bloemzaadproductie. Ook geldt in die functie de opleidingseis van afgerond basisonderwijs.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest onder meer omdat appellant niet tijdens een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts.
4.3.
In de primaire fase heeft geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts plaatsgevonden. Appellant is wel aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting van 14 juli 2023 waarbij ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was maar appellant heeft gedurende die hoorzitting op de bank gelegen. Zoals volgt uit vaste rechtspraak [1] kan een hoorzitting ook niet met (de beslotenheid van) een spreekuur worden gelijkgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in zijn rapport van 28 juli 2023 toegelicht dat een onderzoek tijdens een spreekuur geen toegevoegde waarde had omdat veel informatie van behandelaren in het dossier aanwezig is en omdat de primaire arts appellant fysiek gezien en onderzocht heeft en de bevindingen daarvan uitgebreid heeft beschreven in het rapport van 5 oktober 2022. Met deze toelichting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat in dit geval van een nader onderzoek tijdens een spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep kon worden afgezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook alle in het dossier aanwezige medische informatie van de behandelaren van appellant bij zijn beoordeling betrokken. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hoger beroep gereageerd op de in deze fase door appellant overgelegde medische stukken. Gelet op het voorgaande wordt dan ook geoordeeld dat in dit geval het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat meer of zwaardere beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML, slaagt niet.
4.5.
De medische gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep, zijn in de kern een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.6.
In hoger beroep heeft appellant nieuwe medische stukken ingediend. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande psychische en fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid. Anders dan appellant heeft betoogd heeft de primaire arts van het Uwv, zoals volgt uit zijn rapport van 5 oktober 2022, ook de duizeligheid van appellant en de daarvoor verkregen medicatie, in acht genomen bij het opstellen van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast met juistheid toegelicht dat met de nog in hoger beroep overgelegde medische stukken wordt bevestigd dat er geen oorzaak voor de pijn is gevonden anders dan de al bekende slijtage. Verder volgt uit de brief van de orthopedisch chirurg van 9 mei 2022 waarnaar appellant heeft verwezen dat geen duidelijk orthopedisch substraat is gevonden voor de rug-, heup- en knieklachten, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hierin terecht geen aanleiding heeft gezien voor het aannemen van extra of zwaardere beperkingen in de FML. Aangezien er geen twijfel is over de medische beperkingen van appellant is er geen reden om een onafhankelijke deskundige te raadplegen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De beroepsgrond dat appellant niet beschikt over het juiste opleidingsniveau en de benodigde beheersing van de Nederlandse taal, slaagt niet.
4.8.
Er wordt geen aanleiding gezien om de geselecteerde functies niet passend te achten vanwege het gevraagde opleidingsniveau 2. De functies van medewerker kleding- en textielreiniging (SBC-code 111161) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) hebben opleidingsniveau 1. De functie van productiemedewerker industrie (SBCcode 111180) heeft opleidingsniveau 2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd, waarbij het niet relevant is of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Anders dan appellant onder verwijzing naar de uitspraak van 2 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2054, zich ter zitting van de Raad op het standpunt heeft gesteld, volgt uit deze vaste rechtspraak ook dat een betrokkene over een zodanige werkervaring kan beschikken, dat deze op één lijn mag worden gesteld met het voltooien van basisonderwijs. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv het opleidingsniveau van appellant terecht heeft vastgesteld op niveau 2. Niet duidelijk is in hoeverre appellant de basisschool in Marokko heeft doorlopen. Appellant heeft in Marokko wel werkzaamheden verricht. Niet alleen heeft hij gewerkt op het akkerbouwbedrijf van zijn vader maar ook als winkelverkoper. Hij is ten tijde van de datum in geding ongeveer 26 jaar in Nederland waarvan hij ruim 22 jaar bij verschillende werkgevers als (taxi)chauffeur (groepsvervoer) heeft gewerkt. Wellicht werd appellant bij zijn laatste werkgever geholpen met het invullen van de uren- en rittenadministratie maar appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ook bij zijn eerdere werkgevers, zoals Connexion Taxi Services, dezelfde intensieve begeleiding heeft gehad.
De arbeidsdeskundige heeft, onder andere op basis van het gesprek dat hij met appellant heeft gevoerd, de beheersing van de Nederlandse taal als matig aangeduid. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat ook iemand met een beperkte taal- en leesvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. [3] De functie productiemedewerker industrie is zo’n functie.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630 en 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2841.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:206.