ECLI:NL:CRVB:2023:2054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
22/3966 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had in een besluit van 18 maart 2021 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante was van mening dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat zij de geselecteerde functies niet kon vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. Appellante heeft haar stelling dat het dagverhaal in het rapport van de arts van het Uwv van 1 maart 2021 niet juist is weergegeven, niet met concrete voorbeelden onderbouwd. De Raad concludeert dat appellante voldoet aan het opleidingsniveau 2 en dat haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal geen reden is om aan te nemen dat zij niet geschikt is voor de geselecteerde functies. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3966 WIA
Datum uitspraak: 2 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 november 2022, 22/1723 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 18 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 24 februari 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 september 2023. Appellante en
mr. Igdeli zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeier
.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 1 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Zij kan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaakster voor gemiddeld 25,63 uur per week. Op 4 maart 2019 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 8,51%. Het Uwv heeft bij besluit van 18 maart 2021 geweigerd appellante met ingang van 1 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de FML van 1 maart 2021 aanpassing behoeft in verband met medicijngebruik. Om die reden is er een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 1 februari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat deze FML de eerdere arbeidskundige beoordeling niet beïnvloedt. Door een aanpassing van de maatmanomvang heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 14,97%. Het Uwv heeft in het bestreden besluit dit gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage overgenomen en de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen gehandhaafd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en de functionele mogelijkheden van appellante correct zijn vastgesteld. Er worden geen aanknopingspunten gezien voor de juistheid van de stelling van appellante dat haar dagverhaal in het rapport van de arts van het Uwv van 1 maart 2021 niet juist is weergegeven. Het standpunt dat appellante volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, wordt niet gevolgd. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante en meer beperkingen had moeten neerleggen in de FML van 1 februari 2022. Met het medicijngebruik en een eventueel verminderd reactievermogen is rekening gehouden door in de FML op te nemen dat appellante niet beroepsmatig een voertuig mag besturen en dat appellante is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico ten aanzien van hoogtes en gevaarlijke machines. Ten aanzien vasthouden of verdelen van aandacht en herinneren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam toegelicht bij welke ernstige stoornissen een beperking op die aspecten in het algemeen aan de orde kan zijn. Niet gebleken is dat appellante kampt met zo’n ernstige stoornis. Evenmin werden bij psychisch onderzoek aandacht- of concentratiestoornissen geobjectiveerd. Verder is voldoende toegelicht dat er uitgaande van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen. Bij appellante is geen sprake van een objectiveerbare stoornis in de energiehuishouding die hiertoe aanleiding geeft. Ook uit de door appellante overgelegde brieven van [X] van 28 februari 2020 en 9 maart 2020 kan niet worden opgemaakt dat zij is aangewezen op een urenbeperking
.Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de functionele mogelijkheden van appellante overschrijdt, dan wel dat zij niet aan de voor die functies gestelde opleidingseisen voldoet. De arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep heeft dit inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd toegelicht.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Dat betekent dat wat appellante in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en zonder nadere toelichting als herhaald en ingelast wenst te beschouwen, buiten beschouwing blijft. De rechtbank heeft hierover in de aangevallen uitspraak immers een oordeel gegeven en appellante heeft niet onderbouwd waarom zij dat oordeel niet juist acht. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellante in hoger beroep tegen de medische beoordeling heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd
.De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Ook in hoger beroep heeft appellante haar stelling dat het dagverhaal in het rapport van de arts van het Uwv van 1 maart 2021 niet juist is weergeven, niet met concrete voorbeelden onderbouwd of nader toegelicht. Daarom is er geen grond om aan te nemen dat het dagverhaal onjuist is weergegeven. Dat appellante afhankelijk zou zijn van de hulp van derden en nauwelijks zelfredzaam zou zijn, heeft zij eerder aangevoerd en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet geleid tot de conclusie dat appellante ADL-afhankelijk is in de strikte betekenis van
het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). De door appellante gestelde concentratieproblemen konden blijkens hun rapportages door de primaire arts noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden geobjectiveerd. Hun onderzoek liet geen cognitieve stoornissen zien. Het verschil van inzicht met de bedrijfsarts is daarmee voldoende gemotiveerd. Verder is de stelling van appellante dat vanwege haar slaapproblemen een urenbeperking moet worden aangenomen ook in hoger beroep niet onderbouwd met informatie waaruit volgt dat ten tijde van de datum in geding, 1 maart 2021, sprake was van medisch geobjectiveerde slaapproblemen. Voor zover de brieven van [X] informatie bevatten over slaapproblemen is die informatie afkomstig van appellante zelf. De stelling van appellante dat het onduidelijk is waarom zij als gevolg van een verminderd reactievermogen door medicijngebruik niet beperkt wordt geacht voor het werken met machines, berust op een onjuiste lezing van de FML van 1 februari 2022. Zoals ook in de aangevallen uitspraak is opgenomen, is appellante in die FML vanwege haar medicijngebruik namelijk beperkt geacht voor het werken met gevaarlijke machines.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat de geselecteerde functies met opleidingsniveau 2 voor haar niet geschikt zijn, omdat zij slechts basisonderwijs heeft afgerond in Turkije en zij de Nederlandse taal niet in voldoende mate beheerst. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Uit het CBBS volgt en in vaste rechtspraak van de Raad [1] is aanvaard dat opleidingsniveau 2 veronderstelt dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, eventueel aangevuld met meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Daarbij is het niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Appellante heeft basisonderwijs in Turkije afgerond en voldoet daarmee aan opleidingsniveau 2.
4.5.2.
Daarnaast vormt de gestelde beperkte beheersing van de Nederlandse taal geen reden om aan te nemen dat appellante niet geschikt is voor de geselecteerde functies. Appellante heeft in 2004 en 2005 een cursus Nederlands gevolgd, heeft van 1 juli 2018 tot
juli 2019 een jaar als schoonmaakster gewerkt en heeft in 2020 online een niet afgeronde taalcursus Nederlands gevolgd. Op grond daarvan mag worden verondersteld dat appellante in staat is om op eenvoudig niveau mondeling in de Nederlandse taal te communiceren, welk niveau voor het kunnen vervullen van de geselecteerde functies volstaat. Daar komt bij dat ten aanzien van de functie van textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel, SBC-code 111160) met opleidingsniveau 1 op grond van de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit geldt dat een betrokkene de bekwaamheid van mondelinge beheersing van de Nederlandse taal binnen zes maanden kan verwerven [2] . Een verwijzing naar deze fictie gaat alleen op voor functies met opleidingsniveau 1. Voor de twee geselecteerde functies met opleidingsniveau 2 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 22 februari 2022 en 4 juli 2022 overtuigend toegelicht dat voor die functies geen eisen gelden op het gebied van taalbeheersing en dat in die functies, los van maten en numerieke codes, niet gelezen hoeft te worden en mondelinge instructies volstaan. Er bestaat geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 36 maanden.
Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1120.