ECLI:NL:CRVB:2020:206
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na beoordeling door verzekeringsarts en arbeidsdeskundige
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich op 10 september 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat appellante op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben in hun rapporten gemotiveerd dat appellante, ondanks haar klachten, niet verdergaand beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 augustus 2016 is vastgesteld.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht en dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hebben verzameld en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de rapporten van de medisch adviseur D.S. Rambocus, niet gevolgd. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv te twijfelen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De aanvraag voor de WIA-uitkering blijft afgewezen.